Een galjoen kruist stampend door de golven. Hoog boven het dek klapperen de zeilen in een strakke zuidooster, het boegwater spat hoog op. Touwen, riekend naar pek en zilt zeewater, kraken trillend bij elke windstoot.
Op het achterdek staat de kapitein met een vreemdsoortig instrument aan zijn oog naar de horizon te kijken, terwijl de bootsman het roer stevig in de hand houdt.
"Zijn we nog op koers, kapitein?" roept de man boven de geluiden van het schip uit.
De kapitein mompelt alleen wat. "19 graden 36 minuten noord. Mooi." Hij haalt een tweede, fragieler ogend instrument uit zijn vest, een houten doosje met twee wijzerplaten, en staat er een poosje ingespannen naar te kijken. Berekeningen lopen als parels in een telraam voor zijn ogen. "82 graden 21 minuten west," zegt hij tenslotte. "Prima." Hij loopt naar het roer en klopt de bootsman op de schouder. "We zijn op koers, beste man. Recht zo die gaat!"