29 oktober 2018

Eerste indrukken Japan - op naar wonderlijk Kyoto


28 oktober 2018

16:32 Belgische tijd (17:32 Finse tijd)

Ik zit aan boord van een vliegtuig – het tweede al vandaag. Mijn eerste vlucht bracht me van Brussel naar Helsinki, en toonde me de mooiste landschappen. Ik zag de Schelde kronkelen doorheen het vlakke Vlaamse land, zag de kerktoren van Sint-Niklaas, en het dorp waar ik ben opgegroeid. Dan gleden we over de glinsterende wateren van Zeeland, langsheen de havensteden van Nederland, de Wadden, een stukje Duitsland, dwars over Denemarken en de zuidelijke punt van Zweden heen alvorens in het ijzige Finland te landen. Twee uur overstap en een snelle hap bij Burger King later zit ik op deze tweede vlucht, op weg naar een iets exotischer bestemming: Japan. Mijn vlucht zal me naar Nagoya brengen, een grote stad halfweg die prachtige eilandketen, en dan is het de Shinkansen (de kogeltrein) naar de stad waar ik binnenkort twee dagen vergadering heb, de oude hoofdstad van Japan: Kyoto.


Het is met gemengde gevoelens dat ik vanochtend ben vertrokken. Tuurlijk, een zake reisje naar Japan is fantastisch, maar tegelijk heb ik voor het eerst onze prachtige dochter achtergelaten, en haar prachtige mama daar bovenop. Ik mis ze nu al.

Het vrouwtje in de stoel naast me is een Japanse, en dat heb ik geweten. Bij aankomst in het vliegtuig begint ze meteen haar hele tas ondersteboven te halen. Ze trekt steunkousen aan, giet een wit poedertje in haar mond, drinkt van een flesje water dat ze zelf heeft meegebracht (hoewel er water wordt rondgedeeld), druppelt wat vloeistof in haar ogen, ontsmet haar handen en begint vervolgens als een bezetene op een bolletje rijst te kneden, ingepakt in vershoudfolie. Dat bolletje verdwijnt weer onaangeroerd in haar tas, en boven komt een piepklein agendaatje, waarin ze allerlei dingen in begint te noteren die nergens op lijken te slaan. En dat weet ik omdat het in onhandig neergepriegeld Duits is, waarvoor ze bij zowat elk woord haar telefoon raadpleegt bovendien. Om de zoveel tijd kijkt ze op, en een keer betrapt ze me op gluren. In plaats van kwaad te fronsen zet ze een ontwapenende glimlach op, een gnuifje, en weg gaat het boekje, waarop ze weer vanalles in en uit haar tas begint te halen. Als we even later ons eten voorgeschoteld krijgen, steekt ze vriendelijk haar glaasje rode wijn op. Ik doe hetzelfde, en even haperen we als roestige mechanische figuurtjes tussen klinken en drinken. Het klinken komt er niet van, en glimlachend over die onhandigheid zetten we allebei precies tegelijkertijd het glaasje aan onze lippen.

Aan de overkant van het gangpad zit nog een Japanse, veel minder druk in de weer, maar toch heel typisch. Ook zij vangt mijn nieuwsgierige blik op gegeven moment, maar dat ze glimlacht weet ik alleen door de rimpeltjes bij haar ogen, want voor haar mond zit een papieren doktersmaskertje. En ze is lang niet de enige aan boord! Ikzelf vind het een gek gezicht, al zie je die brave Japanse dames met masker soms wel eens in Brussel rondlopen ook. Misschien geraak ik er straks in Kyoto wel helemaal aan gewend?

21:35 Belgische tijd (05:35 Japanse tijd)

Het is stil aan boord van de Airbus A330-300 onderweg van Helsinki naar Nagoya. De verlichting is gedoofd, hier en daar is nog een schermpje zichtbaar, maar de meeste passagiers slapen. Ikzelf heb net een vol uur tussen slapen en waken doorgebracht, misschien wel het enige beetje slaap dat ik vannacht mag verwachten. Tegen het raam hangt mijn telefoon, vakkundig tussen het glas en het schuifgordijntje geperst omdat ik een freak ben: op die manier ontvangt mijn toestel af en toe een blipje GPS-signaal, zodanig dat ik achteraf mijn hele koers op de kaart uit kan zetten. Ik ben pas weer wakker, en besluit de oogst van het afgelopen uur te bekijken. Daarvoor moet het gordijntje natuurlijk omhoog. Ik tik het schermpje tot leven, pruts wat, zie dat de oogst geslaagd is. En dan valt mijn oog op iets anders. Daarbuiten.

Achter het kleine raampje heerst bijna volmaakte duisternis. Bijna, want de "winglet", dat opstaande dingetje aan het eind van de vleugel, is fel verlicht. Een rood lampje pinkt, en eronder waaier de hele nachtelijke wereld voor me open. Bergen. Witbesneeuwde, kartelige massieven, lonkend in de schemer: de Oostelijke Sajan, die zachtjes komt oprijzen van de Mongoolse hooglanden en zich dan met haast hoorbaar geweld in de Siberische vlakte stort. Ik bezie het van de Siberische kant, en zelf bij nacht is het heel indrukwekkend. Het is in de schoot van dit gebergte dat het Bajkalmeer zijn oorsprong vindt: het diepste meer op aarde, met het grootste volume zoet water, en veruit het oudste meer in de geschiedenis van onze planeet bovendien. Dat meer krijg ik niet te zien, daarvoor zit ik aan de verkeerde kant van het vliegtuig, maar ik kan de massieve aanwezigheid van haar peilloze diepten haast voelen. Dat ik hoegenaamd iets zie is een mirakel, bedenk ik, zo in de Siberische nacht, maar dan besef ik dat er wel degelijk wat licht is. Heel ver boven ons, net zichtbaar als je je wang regen het glas duwt, hangt de nog bijna volle maan tegen een achtergrond van duizenden blinkende sterren. Plots besef ik hoe klein we zijn: het vliegtuig is slechts een minuscuul streepje in de eindeloze leegte tussen de bergen en de sterren, met zwartheid overal om me heen. Ik voel me klein, maar niet bang, want daar halfweg de maan en die blikkerende winglet staat mijn favoriete sterrenbeeld: de trotse, weergaloze Orion. Alsof hij over dit vliegtuig hangt te waken.

Jep, dit wordt een magische reis.

23:11 Belgisch tijd (07:11 Japanse tijd) 

Een kleinigheid, maar toch het vermelden waard. Zonet de grens tussen Mongolië en China overgestoken, en steeds dichter komen we bij onze bestemming, het land van de rijzende zon. En jawel, terwijl wij naar het oosten suizen komt voor ons met een rotvaart een nieuwe dag op ons af. De sterren zijn een voor een uitgepinkt, en het diepe fluweelzwart heeft plaatsgemaakt voor zinderend blauw, met aan de horizon voor ons een band vlammend oranje. We spelen vals natuurlijk: we vliegen de zon tegemoet, maar de snelheid waarmee de nacht is geweken, is niettemin verwonderlijk.

Ook op de grond is alles veranderd: geen kartelige bergen meer maar een winterlandschap van effen vlaktes doorbroken door rollende heuvels en ronde, ijsblauwe meren. Hier en daar ligt een stadje: donkere polygonen in de sneeuw, onderling verbonden met potloodlijntjes die snelwegen blijken te zijn. We zijn weer in de beschaving aangekomen.


Even later – de hemel is zich nog steeds te buiten aan het gaan aan vurige ochtendkleuren – dient zich op de grond plots een scherpe scheidslijn aan: de witte vlakte houdt abrupt op, en nieuwe, bruine kloven wriemelen zich naar het laagland. Een blik op de kaart leert me waar we zijn: de grens tussen de graslanden van Binnen-Mongolië (de Chinese provincie, zij noemen het land Mongolië immers "Buiten-Mongolië") en het laagland waar monstersteden als Beijing en Tianjin breed uitgesmeerd liggen. Deze bruine kloven zijn het Yangebergte, en hier is het ook dat de Chinese Muur ligt (al loopt die natuurlijk nog duizenden kilometers verder). Ik krijg de Muur niet te zien, waarschijnlijk omdat ik niet weet waar te kijken. Maar het mag duidelijk zijn dat we een nieuwe wereld hebben betreden, een waar keizers heersten en die miljarden hun thuis noemen.


2 opmerkingen:

  1. Mooi weeral! De doktersmaskers zijn voor ziekte buiten maar ook binnen te houden!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Maandagmorgen 6:00 een brede glimlach kleurt m'n gezicht. Yess! We reizen weer een beetje mee��

    BeantwoordenVerwijderen

Een opmerking bij deze post? Laat het me weten!