21 november 2021

IJsland — de hooglanden: sneeuw, watervallen, en twee ziekepieten

Toen we gisteravond gingen slapen, wisten we het nog niet, maar vandaag zal een pechdag worden. Niet dat we geen mooie dingen meemaken! Het landschap dat we vandaag doorkruisen is van een onaardse schoonheid. Maar eerst maar even het minder prettige werk. Alles begint met een nachtelijke scène in onze hotelkamer…

(Geen zorg, ik ga je de onprettige details besparen. Ben je aan het eten, lees dan gerust verder, ik hou het summier.)

Rond drie uur word ik wakker van een plotse luide bonk. Ik schrik op, luister: ik hoor alleen het zachte ademen van Sam en Lot. Naast me is het stil, Cathy ligt niet in bed. Er komt een fijn streepje licht door het spleetje van de badkamerdeur, en opeens hoor ik een zachte kreun. Cathy.

Ik haast me uit bed. Ik probeer de deur open te doen, maar het voelt alsof iemand die van de binnenkant dicht duwt. "Cathy?" zeg ik, niet te luid om de kinderen niet wakker te maken. Geen antwoord. "Cathy, hou jij de deur tegen?" Ik duw nog eens en slaag erin om de deur een paar centimeter open te duwen. Door de kier zie ik Cathy's benen, alsof ze op de grond ligt. Mijn hart begint te bonzen.
— "Ben je gevallen?" vraag ik.
— "Ik ben oké," murmelt ze, maar dat slik ik niet.
— "Zet je eens recht?"
Een lange stilte. "Laat me maar. Ik kom straks."
— "Niks van. Laat me binnen."
— "Ik ben flauwgevallen," bekent ze nu, "maar ik ben oké. Laat me maar liggen." Ik voel de ijzige kou van de vloer via mijn blote voeten, en kan me niet voorstellen hoe kou zij het op dit moment moet hebben.
— "Flauwgevallen? Laat me binnen." Ze mompelt iets. "Laat me nu binnen," zeg ik, "of ik stamp de deur open." Een geërgerde zucht, en opeens hoor ik haar verschuiven. Nu kan ik de deur nét ver genoeg open doen om binnen te wurmen. Cathy ligt op de grond, duidelijk nog maar half bij bewustzijn, een dikke bloedende buil op haar hoofd. Ik help haar overeind, moeilijker dan je denkt met iemand die niet meewerkt, en weet haar in zithouding tegen de muur te zetten. En daar stop ik het nachtelijke tafereel, want jij zit misschien aan tafel, al kan je je vast wel iets voorstellen. Laat ik het erop houden dat ik weinig later de vloer sta te boenen met een prachtige witte badhanddoek (het arme ding komt het nooit te boven). Liefde neemt soms rare vormen aan. Het is vieren tegen dat ik weer in bed ligt, Cathy ligt tegen dan alweer hemels te slapen. Ze heeft ook weer wat kleur dus ik voel me gerust. Toch kan ik niet meer slapen, dus ik lees met mijn sensoren op scherp een boekje tot de wekker afgaat.

Het ontbijt de volgende ochtend is in hetzelfde gebouwtje waar ik gisteravond de sleutel heb opgepikt. Het is vlakbij maar toch nemen we de auto – Cathy beweert dat ze zich weer tiptop voelt, maar ik wil geen risico's nemen. Het gebouwtje is de voormalige bank van Seyðisfjörður, maar tegenwoordig is het er heel gezellig ingericht. Het is er warm, er speelt een zacht muziekje, het is rustig en er is een weelderig ontbijtbuffet. Cathy en Stijn (die ook een nachtelijk avontuur achter de rug heeft) houden het bescheiden qua ontbijt, maar de zeven gezonde reizigers genieten met volle teugen. Buiten is het nog licht aan het worden: iedereen heeft gewoon zin om hier lekker te blijven hangen.

Uiteindelijk begint het toch te kriebelen, dus rekenen we af en gaan we op pad. Het dorpje is echt niet groot, maar de ligging aan het eind van een fjord is gewoonweg prachtig. De hellingen aan weerszijden zijn besneeuwd als in een dromerig schilderij en de pieken worden al in vlam gezet door de opkomende zon, in het dal hangt nog een blauwe schemer. Het is windstil dus terwijl de anderen even naar het kerkje gaan kijken, haal ik voor het eerst mijn drone boven. Ik heb weinig ervaring, maar ik amuseer me kostelijk tot de batterij tien minuutjes later gezakt is tot 25%. Uiteindelijk zal ik maar een paar seconden van die vlucht overhouden in het filmpje dat ik van deze reis heb gemaakt, maar daarvoor zal je tot de laatste update moeten wachten (of een pientere zoektocht beginnen op YouTube!). Aan het eind zijn mijn vingers precies ijslolly's, dus het is met plezier dat ik weer in de auto stap.

We rijden opnieuw de bergpas op. Gisteravond hadden we die al in de omgekeerde richting afgelegd, maar absoluut niks van het landschap gezien vanwege het absolute duister buiten de koplampen. Raar: als je niks ziet vullen je hersenen zelf maar wat in, en ik betrap mezelf erop dat ik had aangenomen dat we door een diep donker bos waren gereden. Nu blijkt dat er op de hele rit niet één boom staat, maar wát blijkt het een prachtige route te zijn! Via een reeks luie haarspeldbochten wriemelen we ons de hoogte in. Onze spijkerbanden doen het fantastisch op de ijzige baan. De wanden van de vallei vallen weg en we komen op een hoog plateau met eindeloze besneeuwde vergezichten. We passeren een groot meer, zien in de verte een heuse skipiste en zijn bijna ontgoocheld wanneer de weg weer de daling inzet en we de dorre laagvlakte rond Egilsstaðir zien verschijnen. We weten het nog niet, maar we gaan nog een pak meer sneeuw zien vandaag.


het regenboogstraatje

de kindjes vinden het alvast heerlijk

de fjord van Seyðisfjörður bij het eerste ochtendlicht (drone-foto)

vaarwel Seyðisfjörður!

de besneeuwde hoogvlakte ligt er prachtig bij

daar is Egilsstaðir al. Helaas!

In Egilsstaðir doen we gauw inkopen, want de komende dagen verblijven we in een huisje waar we zelf kunnen koken. Daarna springen we de Ringweg weer op, recht naar het beroemde Mývatn-gebied! Daar valt werkelijk vanalles te beleven –thermale bronnen, vulkaankegels, stomende spleten in de aarde, vreemde rotspartijen als duistere kastelen, een groot meer,… – maar of we daar ook iets van zullen kunnen doen? De rit begint tussen de bruine heuvels, maar al na een halfuurtje ruimt dat landschap weer plaats voor sneeuw: heerlijk. We rijden stilletjesaan de IJslandse hooglanden in, elke kilometer brengt ons nu verder van de kust, dieper het binnenland in. We rijden gezapig 70 km/u, soms eens 80 km/u, maar de locals komen ons gezwind voorbij gescheurd want ho maar, er moet gehaast worden! Laat hen maar, het is een waarlijk prachtige rit. Niet dat Cathy er veel van merkt: die ligt haar buikgriepje weg te slapen naast me. En ook de kindjes slapen, hoeveel ontspannender kan het zijn?

Rond één uur 's middags houden we halt bij een hutje middenin de wildernis. Stel het je zo voor: overal om ons heen liggen zacht glooiende heuvels bedekt met sneeuw; aan de horizon zien we verschillende machtige bergketens als witte tanden; de hemel hangt vol flarden wolken die voorbij komen rollen als de golven van de zee en daartussendoor piept de zon. Het is een kunstwerk in blauw en wit met spikkels zwart en een citroengele zon. En plots staat daar, een eindje bij de weg vandaan, een houten hut met wat auto's naast. We stappen uit, en het enige dat we horen is de stilte. En wat is het koud! Snel vluchten we het hutje in, dat er aan de binnenzijde uitziet als een skihut. Je mist bijna de sensatie van die lompe skischoenen. De menukaart is beperkt dus de meesten bestellen een soepje of een stukje taart. Cathy voelt zich dapper genoeg om een currysoepje te proberen – ze weet het nog niet, maar dat zal haar later vandaag berouwen…


de weg is een zwart lint in de witte wildernis

daar is de hut: Fjalladýrð Kaffi

Julie barst van het enthousiasme (zo kennen we haar!)

groepsfoto! De gewraakte soep moet nog arriveren…

Tijdens het eten bespreken we ook onze volgende stop. We bevinden ons nu immers op de route van de zgn Diamond Circle, een rondrit van zo'n 200 km langs een heleboel spectaculaire plekken. Een eindje verderop langs de Ringweg kunnen we afslaan op de 862, langswaar we de grootste waterval van Europa kunnen bezoeken: Dettifoss, ook bekend als "the beast". Nergens in Europa dondert zóveel water per seconde omlaag, het is echt een overweldigend schouwspel. Maar: om daar te geraken, moet je dus wel de Ringweg verlaten. We controleren even wat de website road.is zegt: de zuidelijke helft van de 862 is ijzig maar begaanbaar. We hebben intussen vertrouwen gekregen in de spijkerbanden (en dat zal ook niet onterecht blijken), dus beslissen we om het erop te wagen. Als de weg te slecht wordt, keren we gewoon om, spreken we af. Zo gezegd zo gedaan. We stappen weer in de auto, volgen de Ringweg tot aan de splitsing en slaan dan resoluut rechtsaf.


de mogelijke routes vanaf de hut. Rood is de Ringweg, blauw is de Diamond Circle. De dunne zwarte lijn is onze route voor vandaag.

Al snel merken we dat de 862 wel van een ander kaliber is dan de Ringweg. De weg is helemaal bedekt met sneeuw, die op de meeste plaatsen gelukkig is aangereden tot een centimetersdikke ijslaag: daar kunnen onze spijkerbanden wel wat mee aanvangen. Maar hier en daar is ook een dik pak losse sneeuw zomaar over de weg gedrapeerd, en daar voelen we de wielen toch gevaarlijk grip verliezen. We stoten door, want die dikke sneeuwplekken zijn zeldzaam genoeg en we geraken er ook altijd probleemloos uit. We schieten wel een pak trager op dan we hadden voorzien.

Na zo'n 20 km komen we op een T-kruispunt (we kunnen rechtdoor of rechtsaf) dat volledig ondergesneeuwd ligt. We hobbelen ons erin, voelen onze kont vervaarlijk wegdansen maar krijgen dan weer grip. Wij moeten rechtsaf, gelukkig, want de route rechtdoor ziet er heel slecht uit. Vanaf dit punt wordt de 862 immers niet meer sneeuwvrij gehouden, dus het is betreden op eigen risico. Wij wagen ons er niet aan. De weg rechtsaf is echter niet zóveel beter. We dalen zachtjes af naar een landschap vol zwarte rotsblokken zo groot als strandballen bedekt met dikke pakken sneeuw waar de weg in weelderige kronkelingen tussen laveert. De waterval is nog niet te zien: we rijden immers op het plateau waar de rivier zich iets verderop van naar omlaag werpt. Het ziet er wel zeer feëriek uit.


De 862 is toch iets minder gemanicuurd dan de Ringweg

Zo'n kilometer voor onze bestemming zien we opeens een auto in de kant staan, met een hoop mensen eromheen. Het is een groepje Amerikaanse toeristen die zich met een wagen zonder spijkerbanden aan dit sneeuwlandschap hebben gewaagd, en in de berm zijn gesukkeld. Geen schade, wel totaal geen beweging in de wagen te krijgen. Stijn probeert nog eventjes te helpen maar het ziet er niet rooskleurig uit. Die mannen bellen maar beter meteen de pechverhelping. Terwijl we wachten, belt Carolien uit de auto met het nieuws dat de weg verderop hels is: massa's auto's staan er gestrand, zegt ze, er is echt geen doorkomen aan. Zouden we niet terugkeren?

Ik twijfel, en dan komt ons een auto tegemoet. Ik doe teken dat hij zijn raampje moet opendoen.
— "Hoe is de toestand van de weg?" vraag ik.
— "Zelfde als hier," zegt de chauffeur. "Geen zorgen maken, je komt er wel. Niet zoals die kwibus," zegt hij snuivend op de gestrande wagen.
— "Oh oké, ik hoorde dat er overal wagens vastzaten."
— "Da's op de weg naar het noorden. Daar is het inderdaad ondoenbaar. Je rijdt straks best terug naar het zuiden."
Ik bedank hem en doe het raampje dicht. Ik ben opgelucht: we waren sowieso niet van plan om door te rijden naar het noorden. We bellen terug naar de andere auto en besluiten de laatste kilometer toch nog te doen. Blijkt dat de route inderdaad geen enkel probleem vormt. We parkeren ons, stappen uit, en beginnen de kinderen in te duffelen. Ondertussen spreek ik met Stijn, die zegt: "als we nu nog een touw hadden gehad, hadden we die er misschien wel uit kunnen trekken met een andere wagen!"
Ik kijk hem aan. "Ik heb een touw bij!" We besluiten om bij het terugkeren te gaan helpen als de wagen al niet door iemand anders is gedepanneerd. Zodra iedereen in zijn dikke jassen is gehesen, gaan we te voet op weg. We zijn nog niet goed aan de trailhead gekomen wanneer een Israelische dame die van de waterval komt ons aanspreekt en zegt: "gaan jullie dat hele eind met de kinderen? Dat zou ik niet doen!" Ze herpakt zich en voegt eraan toe: "enfin, misschien moet je naar mij niet luisteren: dit is de eerste keer in mijn leven dat ik sneeuw zie. Maar ik vond het zwaar." Ze knipoogt.

Ik kijk naar Cathy met een blik van verstandhouding. Het is een kilometertje stappen, dat kunnen we heus wel aan, desnoods met de kinderen op de arm. Maar Cathy kijkt niet zo zelfverzekerd terug. Ze voelt zich duidelijk opnieuw niet geweldig. Sam staat ook geweldig te jengelen (niet ziek, wel koud). Carolien en Stijn twijfelen ook, maar we besluiten alvast te beginnen. We zijn er zó dichtbij. Ik zet Sam in mijn nek, Cathy draagt Lotje op de arm – dat voelt minder claustrofobisch dan de draagzak. We geraken een paar honderd meter ver wanneer Cathy aangeeft dat ze echt niet meer kan. Ze wil terugkeren naar de auto en Lot meenemen, maar ze heeft zich nog niet goed omgedraaid of… Laat ons zeggen dat de sneeuw aan haar voeten opeens de kleur van currysoep heeft. En dat verandert alles natuurlijk. Niemand is bereid om Cathy nu nog alleen te laten terugkeren. Er hoeft zelfs niet over onderhandeld of gebikkeld te worden, we besluiten meteen allemaal samen terug te keren (hoewel de waterval – de grootste van Europa – nog maar een paar honderd meter verderop is!). Achteraf bezien is dat ook geen slechte beslissing, maar de reden ontdek je zo.


we beginnen vol moed aan de wandeling naar Dettifoss

Cathy voelt zich nog dapper, maar dat zal niet lang meer duren…

We keren terug naar de 862. Onderweg passeren we opnieuw die gestrande auto, waar intussen een hele menigte bij verzameld is. Een typisch Mexicaans leger, zo blijkt: iedereen commandeert, niemand luistert. Ik haal mijn touw boven, Stijn – die veel handiger is dan ik – bevestigt het aan de gestrande wagen en aan de onze en ik begin te trekken. Er valt geen beweging in te krijgen. Er gebeurt ook veel te veel tegelijkertijd. Op gegeven moment staat er een file van zeven, acht andere auto's die niet meer doorkunnen omdat onze wagen de weg verspert. Wanneer een van de Amerikanen op het lumineuze idee komt om de sneeuw van onder de wielen weg te graven (waardoor die volledig op zijn buik komt te rusten in de sneeuw) besluiten Stijn en ik er de brui aan te geven. "Misschien moet je toch nog eens naar die takeldienst bellen," zeggen we. Het antwoord? "Ja, we hebben lang gewacht maar we zullen ze dan toch moeten inschakelen." Dat hadden ze dus nog niet gedaan.

Wij geven het op. Als ze domme dingen gaan doen tegen alle advies in, moeten ze het zelf maar weten. Bovendien is het al veel later dan gepland. Het oorspronkelijke plan was snel even Dettifoss gaan bezichtigen en weer weg, maar met al die sleepperikelen zijn we geweldig veel tijd verloren. Het begint te schemeren. Tot overmaat van ramp steekt een stevige wind op die de sneeuw over de weg begint te blazen in strakke horizontale vlagen. Bij momenten zien we daardoor niks meer. White-out. Ik zet mijn mistlichten en grootlichten aan en probeer in de witte duisternis de paaltjes aan weerszijden van de auto te volgen: al een paar dagen geleden had ik opgemerkt dat de paaltjes links twee reflecterende strookjes hebben, de paaltjes rechts één brede strook. Bij momenten zie ik absoluut niks behalve die reflecterende strookjes. En nog, nóg voel ik me eigenlijk niet bang. We rijden traag, maar dat is oké, we geraken er wel. De auto is volgetankt, de chauffage werkt, we hebben verbinding op onze telefoon. Er staat een podcast op, en met de stem van Jonas Goossenaerts op de achtergrond manoeuvreer ik onze wagen rustig tussen twee streepjes links, één streepje rechts. We zijn bijna weer aan de Ringweg wanneer de wind het laat afweten en het landschap weer wordt geopenbaard.

Het is prachtig. De schemering laat alle sneeuw er zinderend blauw uitzien. De hemel is van een blauw zo bleek dat het bijna wit is, de horizon gekarteld als de onderkaak van een gigantisch beest. We slaan rechtsaf, op naar Mývatn; waar we uiteindelijk om iets voor zessen aankomen. We parkeren op een uitgestorven parking en doen de raampjes open.
— "Wat doen we," vraag ik. "We zijn nu in het Mývatn-gebied, de hotspot van noordelijk IJsland. Hier is echt vanalles te doen. Maar het is nog zeker een uur rijden naar ons huisje. We kunnen hier iets eten, eventueel een thermaal bad nemen en dan verderrijden, óf we gaan meteen verder en maken de pasta klaar die we vanochtend hebben gekocht."
— "Komen we hier morgen niet opnieuw langs?" vraagt Carolien, die mijn planning intussen beter kent dan ik.
— "Dat kan, maar morgenvoormiddag hebben we al iets gepland, dus we hebben enkel de namiddag. En eigenlijk had ik het morgennamiddag liefst wat kalmaan gedaan, met onze ziekepieten. Een rustnamiddagje."
Carolien heeft een geweldig idee. "Laten we het zo doen dan. En mocht dat in het water vallen wegens het weer, kunnen we alsnog beslissen om hierheen te komen." Perfect plan. Dus zetten we door. De duisternis is intussen ingevallen en net als gisteravond zien we haast niets meer behalve de twee kegeltjes van licht uit onze koplampen. Gelukkig is de baan weer in prima staat dus volgen wij netjes de mooi onderhouden witte lijnen op het perfecte asfalt van de Ringweg. iets voorbij Reykjahlíð zegt de GPS dat we rechtsaf moeten slaan, maar dat negeren we, want ook die weg is al enkele dagen niet meer geruimd volgens de website. We besluiten dus de lange route te volgen van het kaartje hierboven, en eindelijk, iets na zevenen, komen we bij ons huisje aan. We kunnen aan de avond beginnen.

Niet dus. Want wanneer ik de eigenaar probeer te bellen om de sleutel te krijgen, kom ik meteen op voicemail terecht. Verdorie! Ik stap uit en ga aanbellen bij de buurvrouw. Of zij misschien weet waar de sleutel is. Ze gromt geërgerd en doet haar jas aan. Ze loopt naar het berghok van haar buurman en wijst op een klein kluisje dat aan de muur geboord hangt. Zoiets hadden we eerder al in Guesthouse Gerði gezien: geef de juiste code in, en je kan de sleutel eruit nemen. "En wat is de code?" vraag ik. Ze haalt haar schouders op. Die heeft ze niet. Moet je de huisbaas maar bellen. Ze gaat weer naar binnen in haar eigen warme huis en slaat de deur dicht.

Daar staan we dan, op de oprit van ons huisje, zonder dat we binnengeraken. Ik bel opnieuw naar de eigenaar. En opnieuw. En opnieuw. Steeds kom ik meteen op de voicemail terecht. Uiteindelijk zoek ik het noodnummer van Airbnb op en leg ik onze situatie uit. De dame aan de andere kant is heel vriendelijk en zegt dat ze ons binnen tien minuten zal terugbellen. Tien minuten verstrijken, vijftien… Pisnijdig intussen, besluit ik opnieuw naar de eigenaar te bellen. Je weet maar nooit.
Hij neemt meteen op. "Hallo?"
— "Sveinbjörn?" zeg ik. "Ben jij dat? De eigenaar van het huisje op adres huppeldepup?"
Hij valt uit de lucht. "Jawel. Is er een probleem?"
— "Wel, we hebben de sleutel niet."
Hij stamelt iets. "Ik heb je toch de instructies en de code doorgestuurd? Wacht even, ik controleer." Wat blijkt nu: Sveinbjörn was dat vergeten. Hij had het huisje al duizendmaal uitgeleend, maar deze ene keer was het aan zijn aandacht ontsnapt. Duizend verontschuldigingen! Hij geeft meteen de code, we vissen de sleutel uit het kluisje en gaan binnen. "Bedankt!" hijg ik.
— "Het had erger kunnen aflopen," zegt hij. "Ik ben net van mijn vliegtuig gestapt, ben zopas in Reykjavik geland. Als ik de andere vlucht had genomen, was ik nog twee uur onbereikbaar geweest. Nogmaals mijn diepste excuses!"
Hij lijkt er zo mee in te zitten dat ik maar grootmoedig vergeef. Wanneer de dame van Airbnb even later dan eindelijk terugbelt, is ze hoorbaar opgelucht dat we hem intussen hebben weten te bereiken. Blijkbaar was zij ook de hele tijd aan het proberen geweest (en hadden wij de lijn bezet gehouden). Ze was zelfs al op zoek gegaan naar een noodoplossing, maar die is gelukkig niet nodig.

Iemand slaat aan het koken, iemand sleurt de koffers de trap op (het appartement is op de eerste verdieping), iemand helpt de kinderen in hun pyjama. Iedereen helpt en daardoor zitten we in recordtijd aan tafel. Pas onder het eten beginnen we te beseffen wat een knap appartement we hebben geregeld. Onze Sveinbjörn zit er duidelijk warmpjes in. Na het eten gaat Stijn nog gauw wat afval in de vuilbak doen beneden terwijl de rest afruimt, en opeens komt hij geagiteerd de woonkamer ingelopen. "Kom meteen kijken, moet je die lucht zien!" We lopen naar het raam. Zelfs van achter het glas, met een straatlantaarn die in onze ogen schijnt, zien we een fenomenaal noorderlichtschouwspel. Het is echt onvoorstelbaar mooi. Groene slierten licht dansen als nevelige gordijnen tegen de zwarte hemel, hier en daar geaccentueerd met witte en paarse rimpelingen. Het lijkt haast te knetteren, zó fel is het. We haasten ons naar buiten en staan elkaar de ene na de andere golf groen wonder aan te wijzen. De baan ligt spekglad maar we zoeken desondanks het beste plekje om zonder last van de lantaarns te kunnen kijken. Op gegeven moment staan alleen Stijn, de jonge Julie en ik nog buiten, alle drie te dun gekleed, alle drie te gefascineerd om er ons iets van aan te trekken. "Moet je daar zien!" roept Julie de hele tijd. Haar enthousiasme is misschien nog het mooiste van deze avond. We blijven nog een hele poos kijken, tot het felste licht verdwenen is en de kou ons weer binnendrijft.

Een pechdag? Zeker. Maar wel met een prachtige afsluiter.


het noorderlicht vanuit ons woonkamerraam, met het vissersstadje Húsavik op de achtergrond

0 comments:

Een reactie posten

Een opmerking bij deze post? Laat het me weten!