29 augustus 2013

Lofoten 2013: de helleklim naar de Fredvanghytta


zondag 11 augustus 2013 (avond)

In mijn vorige blogpost vertelde ik al van de stevige wandeling die we vandaag ondernamen van Nusfjord naar Napp. Wie dacht dat de dag erop zat, was echter goed fout. We moesten namelijk nog naar onze slaapplaats, en die was alleen te voet bereikbaar. En aangezien we vandaar een tweedaagse zouden doen, moest alle bagage dus mee.

In Napp werden we door een taxibusje opgehaald en terug naar Lydersen gebracht, waar we de bagage oppikten: tenten, proviand, kleren... Alles. Daarop ging het naar Innersand, een gehucht van een handvol huizen verderop in de vlakte, want daar woonde mr. Normann, die de sleutel had van de Fredvanghytta. Met de sleutel op zak werden we door de taxi afgezet aan het begin van het wandelpad. We zeulden onze rugzakken op onze rug en gingen op pad. Een groot deel van het pad was al zichtbaar: een dun streepje dat zich diagonaal een steile, groene helling op worstelde. Bovenaan verdween het in de wolken.


wandelpad naar de Fredvanghytta (blauw). Klik hier voor een grotere kaart

Wolken? hoor ik je denken. Jazeker. Het was de hele dag prima weer geweest, maar nu, tijdens dit laatste, vermoeiende stuk van de dag, was het weer omgeslagen en begon een dik wolkenpakket op te zetten. Al snel werd de zon erdoor opgeslokt, en het duurde niet lang voor een ijzige, snijdende wind uit zee begon te gieren. Terwijl mijn reiscompagnons dapper voortzetten, begon het tot overmaat van ramp tot me door te dringen dat ik niet meer met hen mee kon. Eerst moest ik locomotief Bassie en kolenwagentje Francis laten passeren, weinig later moest ik afhaken toen ook het tempo van Paul te hoog bleek. Daarna volgde Griet, die al gauw te snel voor me was, en uiteindelijk ook Kristien. Terwijl ik hun silhouetten in de opkomende mist zag verdwijnen, werd het klimmen elke stap zwaarder. Was het mijn rugzak, die gewoonweg te zwaar was? Was ik eenvoudig uitgeput van de lange dag? Had ik een suikertekort? Of was ik misschien zwak van de koorts? Dat kón wel, want hoewel ik het intussen ijzig koud had, gloeide mijn voorhoofd als een oven - al had dat achteraf bezien waarschijnlijk vooral met mijn inspanningen te maken. Geen idee wat het was, maar het maakte me zo slap dat ik me bij elke stap moed moest inspreken. Komaan, nog een stapje. Het is maar een paar kilometer, twee om precies te zijn, een peulschil bij wat je vandaag al hebt afgelegd. Nog even, en je hebt luxe en warmte en eten. Nog even. Hoe hoog zitten we al? Hoe hoog was de hut? Het kan niet ver meer zijn.

Maar bij elke stap kostte de voorbereiding op de volgende meer moeite, en op de duur bleef ik gewoon stilstaan, hijgend als een stier, huiverend van de kou. Verder, dacht ik, maar gedachten zijn niets waard als ze je lijf niet weten aan te sturen. Stilstaan als je bekaf bent is hemels, maar terug moeten vertrekken kost zóveel moeite dat de hemel er bij in het niet valt. Beter voortgaan zolang je kan, dus. En dus begon ik stappen te tellen, mezelf belovend dat ik pas bij honderd zou pauzeren. Niet dat ik elke keer de honderd heb gehaald, maar dat hielp. 

Na een hele tijd kwam ik bij de eerste schouder terecht, je weet wel, die hobbel op de helling waar je de hele tijd tegenaan kijkt alsof het de top is, maar waarachter nog veel meer hoogtemeters schuil blijken te gaan. Het pad zwenkte naar rechts en verdween tussen de rotsen, het gras dat me totnogtoe had vergezeld, verdween. Ik ploeterde voort, en vóór ik opnieuw honderd bereikte, kwam ik in een nauwe doorgang tussen twee rotsen terecht, waar de wind tijdelijk wegviel. Ik hield halt, de uitputting nabij, en klikte de gespen van mijn rugzak los. Ik liet hem onceremonieel tegen de grond zakken. Nu pas zag ik wat me zo uitgeput had: mijn dagrugzak, met aan boord mijn fototoesteltasje en nog van dat zware spul, was met de draagriemen achterop vastgemaakt, en dat trok mijn hele lijf naar achteren. Ik ging hoofdschuddend op een rots zitten. Toen ik enigszins weer bij adem was en mijn brein weer moeizaam tot leven was gekomen, besloot ik dat ik mijn dagrugzak op de borst zou dragen, om zo het gewicht van de grote rugzak uit te middelen. Ik bleef nog even zitten, nog enkele minuten lang, tot ik weer helemaal tot mezelf was gekomen. Toen kwam ik steunend overeind, hees de grote rugzak met tent op mijn rug, de kleine op mijn borst en begon weer te stappen. 

Het pad leek eindeloos lang door te gaan. Al snel kwam ik weer in de openlucht terecht, waar meteen de wind weer om mijn hoofd begon te gieren. Hijgend, puffend ging ik verder. Het ging beter nu, maar mijn knieën knikten nog steeds, en tellen tot honderd was nog steeds de enige manier om mezelf vooruit te schoppen. Ik weet niet hoe lang ik zo had voortgeploegd toen ik een eind boven me opeens weer stemmen dacht te horen. Even dacht ik dat ik hallucineerde, maar al snel bleken het de stemmen van mijn vrienden te zijn. Ze klonken opgewonden, maar niet het goede soort. Er was iets mis. Ik sjokte voort, tot ik dicht genoeg genaderd was om hun woorden te verstaan.

"We zijn verkeerd," hoorde ik iemand zeggen. "Dit is niet de juiste berg. De hut is de andere kant op!"
Uitgeput zakte ik op een steen neer. Ik sloot de ogen en wachtte tot ik weer tot adem gekomen was. "Hoezo verkeerd?" riep ik naar boven. Mijn stem klonk iel, broos, maar blijkbaar hadden ze me toch gehoord. Iemand kwam afgedaald: Francis. 
"We zijn bijna helemaal tot boven geweest," legde hij opgewonden uit. "Als je daar staat, kan je aan de overkant van dit zadeldal zien dat er achter de hoek een hut staat. Dat moet de hut zijn waar we naar onderweg zijn."
"Kan niet," klonk de stem van Kristien. "Het is deze kant op, ik ben zeker."
"Wacht," hijgde ik. "Kaart."

Eigenlijk had ik geen kaart nodig - ik kende die onderhand wel zo'n beetje op mijn duimpje. Al maanden geleden was ik begonnen met het uitvlooien van mogelijke wandelpaden op websites als Google Maps en UT.no. Dat naar de Fredvanghytta kende ik van buiten: op de linkerflank van het dal beginnen, diagonaal omhoog, dan in het zadeldal naar rechts, en verder tegen de rechterflank omhoog tot aan de top. Daar, helemaal bovenaan, stond de hut. Dat wist ik. Maar als je niet zo helder meer bent, ga je aan alles twijfelen. Ik diepte de kaart op uit mijn dagrugzak, en vouwde ze open. De weg stond aangeduid als een flinkterdun stippellijntje, schuin omhoog en de rechterflank op. De Fredvanghytta stond er niet op bij naam, maar er was maar één bruin rechthoekje dat in aanmerking kwam: daarboven, waar de anderen net vandaan kwamen. 
Kristien was intussen tot dezelfde conclusie gekomen, want ik hoorde haar zeggen: "het is toch naar boven hoor. We zitten goed."

Francis wierp nog een blik op de kaart, knikte en beende er energiek vandoor. Ikzelf wist niet of ik nu opgelucht of wanhopig moest zijn, maar er zat niets anders op: ik moest verder. Ik stopte de kaart weg, hees mezelf overeind en sjokte verder, maar mijn vrienden waren nog voor ik de bocht om was alweer verdwenen in de mist. Overal om me heen was het wit nu. Alleen het pad was zichtbaar, een donkere, modderige streep tussen rotsen en wat gras. Het steeg, dat voelde ik wel, en ik sjokte door, tot honderd, een pauze en weer verder. Eindeloos hetzelfde. 

Toen ik bijna boven was, begon het op te klaren. Zelfs in mijn verdoofde staat merkte ik op dat links een gat in de wolken onstond, waarlangs ik kilometers ver kon kijken. Toen het gat genoeg uitgerafeld was, haalde ik mijn fototoestel boven en schoot dit panorama:

panorama van de Torsfjord (vooraan), het Langneset (of Langneus)schiereiland en daarachter de Sundstraumen, de doorgang naar de open zee

Ik had mijn fototoestel amper weggestopt en was pas terug beginnen wandelen, toen ik in de verte een stipje naar beneden zag komen: alweer Francis, ditmaal zonder rugzak. Hij sprong als een berggeit van steen naar steen, schijnbaar zonder moeite. Toen hij bij mij gekomen was, zei hij ten overvloede "het is naar daar!", legde uit dat ze de hut nu toch hadden gevonden (de vorige keer waren ze vlakbij geweest toen ze rechtsomkeert maakten) en nam mijn rugzak over alsof het een donskussen betrof. Hij peerde de berg weer op, terwijl ik hem, zelfs zonder rugzak, niet kon bijhouden. Al snel was hij voor de derde maal op deze helling uit het zicht verdwenen.

Traag of niet, het wegnemen van de loodzware rugzak had me eindeloos veel lichter gemaakt. Ik leek wel op wolkjes te lopen nu, al was dat misschien ook gewoon de veerkracht van het mos onder mijn schoenen. Een laatste klim over een modderig pad bracht me bij een granieten massief dat als een kroon op de berg lag. Het pad verdween tussen de rotsen, sloeg een hoek om, draaide... en openbaarde een wondermooie hut op de top. Voor een nuchter man stelde hij waarschijnlijk niet veel voor, maar voor mij hadden de poorten van het paradijs er niet beter kunnen uitzien op dat moment. Op mijn laatste benen sleepte ik me erheen, stampte naar binnen, zei een vlug "hallo iedereen" en plofte me neer in de zetel.

Daar kwam ik pas weer uit toen de stoof aangestoken moest worden.

Game over.

de leefruimte in de Fredvanghytta: geen water of elektriciteit, maar het leek wel het paradijs vergeleken met mijn helleklim. Wat ben ik een mietje!

Ben je benieuwd naar de rest van het verslag? Klik dan hier.