27 juli 2014

Rondreis door de VS etappe 4: Sequoia & Kings Canyon National Parks


vrijdag 25 juli 2014

Het is valavond, de lucht hult zich in rafels vlammend roze wolken en de nacht ligt klaar om de wereld te bespringen, vlak voorbij de horizon. Een stel overmoedige sterren staat al te pronken aan de oostelijke hemel, onverschillig voor het feit dat de zon nog steeds rossig staat te stralen in het westen. Onder al dit geweld spint zich een witte Chevy met twee Belgen aan boord een weg door beboste dalen en langs spiegelende meren, hoger en steeds hoger de bergen in. Alsof ze zichzelf tot taak hebben gesteld de opmars van de nacht te stuiten, gewapend met niets dan hun koplampen en een flinke dosis lef.

acaciaroze wolkenfranjes vegen wilde patronen tegen een hemel van ultramarijn

de zon verliest een veldslag tegen de nacht, maar de oorlog? Die is nog lang niet beslist...

Die twee Belgen, dat zijn Cathy en ik natuurlijk. De bergen: de machtige Sierra Nevada. We zijn al uren onderweg, maar nog zijn we niet op bestemming, want die ligt verder, hoger. Dieper de donkere bossen in die deze flank van het gebergte begroeien. In het hart van Sequoia National Park, waar de woudreuzen wonen.

Ho! Stop, wacht! Vergeet je niet iets? Je had nog niet verteld hoe jullie hier terecht waren gekomen! 

Juist. Laten we daar maar eens beginnen dan. 


Eerder die dag

Cathy en ik liggen te bakken op Santa Monica Beach. Ikzelf dik ingepapt met een factor 50, Cathy lichtjes besprenkeld met een factor 6. Vóór ons de ruisende Stille Oceaan, achter ons de bruisende stad en boven ons de laaiende bal van thermonucleaire energie die de zon is. De temperatuur is veel aangenamer dan in Death Valley, maar dat is bedrieglijk: verhuld door een aangename zeebries brandt de zon ook hier genadeloos. Ze staat zo fel dat ik het hete zand dwars door mijn teenslippers voel gloeien wanneer ik 's middags bij een kraampje om een hotdog ga. Cathy is immuun voor de zon, of dat denkt ze toch, en dus gaat ze lustig voort met lezen en dutten onder haar factor 6. De tijd tikt verder, de zon brandt, de zee bruist, de wind suist... Alles is rustig.

Pas rond drie uur rapen we onze spullen samen en begeven we ons naar de auto. We vegen het zand van onze voeten en stappen in, klaar voor de volgende lange rit. Goed drieënhalf uur hebben we voor de boeg, maar dat is natuurlijk op voorwaarde dat we nergens stoppen en geen file hebben. de GPS leidt ons de stad weer in en langs de andere kant eruit. Vaarwel Los Angeles, het was fijn!

De weg begint al snel weer te stijgen. We doorsnijden het Pacifisch Kustgebergte, en komen na een uurtje op een uitzichtspunt over een nieuwe, onmetelijke vlakte. Voor ons ligt een gebied zo uitgestrekt dat je de randen er niet van kan zien, vlak als een biljartlaken. Maar het is geen kustvlakte. Wat we hier zien, is niets minder dan Central Valley, 150 km breed en liefst 600 km lang, en een van de meest vruchtbare plekken van het continent. Dankzij het mediterrane klimaat kunnen hier allerlei soorten gewassen gekweekt worden: tomaten, amandelen, druiven, katoen, abrikozen en asperges. Het gros van de Californische wijn komt hier vandaan.

Het klimaat mag dan wel lijken op dat van de Middellandse Zee, het landschap kon er niet meer van verschillen. Vanuit de auto heeft het veel weg van de polders, eerlijk gezegd – zo vlak en eentonig is het hier. Wijngaarden zijn eindeloze velden waar kilometerslange rijen wijnstokken strak in het gelid staan. Geen romantische heuveltjes hier, geen knusse kerkjes en boerenhofjes. In Amerika doen ze alles in't groot, en dat is hier niet anders.

Pas laat in de namiddag komen we bij de stad Visalia aan, waar we resoluut naar het oosten afslaan. De weg loopt bij momenten tientallen kilometers kaarsrecht vooruit, zonder ook maar enig bochtje, terwijl aan weerszijden nog steeds plantages voorbijrazen in bedremmelde eentonigheid. De zon zakt naar de horizon, schimmen van bergen verschijnen, de weg vertoont eerst één bocht, dan nog een, en begint langzaam weer te kronkelen. Eindelijk! De plantages maken plaats voor bossen, de vlakte eerst voor heuvels, dan voor bergen die steeds hoger oprijzen. De zon kust de horizon zwoel en passioneel, en nog zijn we niet op bestemming.


terug naar het heden

Pas een tijdje na zonsondergang flitst een bord langs: Welcome to Sequoia National Park. En jawel hoor, even later verbreedt de weg, en komen we bij de typische parktoegang met een hokje waar een ranger op ons zit te wachten. Ik zucht van genot: de aloude uitwisseling die onze aankomst in een natuurpark aankondigt. Hij schuift zijn raampje open, en tuurt door de opkomende duisternis onze wagen binnen.
"Park Pass?" vraagt hij niet onvriendelijk.
"Oh yes," antwoord ik glunderend, en ik tover onze America the Beautiful Pass boven. Hij neemt ze aan, en rommelt wat in zijn hokje. Terwijl hij bezig is, hebben wij de tijd om rond te kijken. Vlakbij baadt een bord in het licht van onze koplampen, en daar staat het volgende:

CAMPGROUNDS
POTWISHA  4 mi.FULL
BUCKEYE FLAT  6 mi.FULL
LODGEPOLE20 mi.FULL
DORST CREEK32 mi.VACANCY
GRANT GROVE45 mi.FULL
CEDAR GROVE76 mi.FULL

"Tweeëndertig mijl?" zegt Cathy met verstomming.
Ik knik bedremmeld. Daar hadden we niet op gerekend. Het wordt steeds donkerder, we bevinden ons in het gebergte en er is geen straatverlichting. Dat wordt een lange rit. We nemen onze spullen aan (waaronder een kaartje), en rijden verder. Iets verderop houden we halt en bespreken we de opties. We kunnen terugkeren, en de nacht doorbrengen in een van de motels langs de weg, of het erop wagen, en hopen dat de informatie op dat bord niet compleet is. We besluiten het laatste te doen, en rijden verder. Wat volgt is een behoedzame tocht in haast volstrekte duisternis langsheen een weg die duidelijk van plan is ons er als een bokkende stier af te werpen. Hij slingert links en rechts, rakelings om rotspunten heen, en aan de rechterkant gaapt een duisternis zo diep dat het wel een onmetelijke afgrond moet zijn. We zetten voort, en na wat wel een eeuwigheid lijkt, zien we een lichtpuntje opdoemen uit het duister: het registratiekantoortje van Potwisha Campground.
"Was dat maar 4 mijl?" zegt Cathy verbaasd. Ik kan alleen maar instemmend brommen. Het leken er wel twintig. We rijden naar het hokje, en schuiven ons raam naar beneden.
"Evenin', people," bromt een ranger. "Lookin' fer a spot?"
"Yep."
Hij vertrekt zijn gezicht pijnlijk. "How many nights?"
"Just one."
"Well, you're in luck. We have one spot left, one night only. Good enough for you?"
"Perfect."
Hij neigt het hoofd. We krijgen een enveloppe in de hand gestopt waarin we het geld moeten doen, en de instructie om die in een stalen brievenbus te deponeren. Onze kampplaats voor vannacht ligt vlakbij de ingang, we kunnen het niet missen. Vlakbij staat een niet mis te verstaan bord:

voedsel niet correct opbergen kan je een boete tot wel 5000 $ opleveren!

Heb je ooit al een tent opgezet in de absolute duisternis, terwijl je lief haastig alle spullen waar een geurtje aan zit in de bear box overlaadt? Ik kan je zeggen, het is een aparte ervaring. Beren zijn heel vindingrijke dieren, heel hongerig ook, en behoorlijk lui. Hun fantastische geurzin (ze ruiken 5x zo goed als een bloedhond) leidt hen met het grootste gemak naar menselijke voedselvoorraden, en ze geraken zonder veel moeite bijna overal binnen. Zelfs in auto's:

deze auto is 'bewerkt' door een familie beren die een pakje kauwgom hadden geroken. Lees het verhaal hier.

Alleen een bear box is veilig in zo'n geval: het mechanisme om de deur te openen, is te fijn om met berenpoten te worden bediend, en verder bestaan ze uit dik staal. Beren hebben geleerd om de aftocht te blazen wanneer die lekkere geur uit een bear box blijkt te komen, en zorgen dan doorgaans voor weinig schade. Maar als je toevallig een lippenbalsem in je tent hebt liggen op zo'n moment (dat vinden ze ook lekker) gaan ze daar meteen op af. Of er nu mensen liggen te slapen of niet. En dus zijn we extra voorzichtig bij het overladen van onze geurige items, hoe laat het ook al moge zijn.

Om ons heen klinken duizend woudgeluiden, vermengd met een veel kleiner aantal mensengeluiden van de andere kampeerders. Die horen we wel, een eind verderaf, maar zien doen we ze nauwelijks: hier en daar piept wat licht tussen de bomen. Het hoeft vast geen verdere uitleg: zodra de tent op staat, kruipen we in onze slaapzak, en het zal geen vijf minuten duren eer we beiden diep in slaap zijn. Beren of geen beren.


zaterdag 26 juli 2014

Lieve help, wat een prachtige ochtend! Cathy ligt nog in een diepe slaap verzonken, maar ik word gewekt door een oorverdovend fluitorkest. De zon filtert blauwig door het tentzeil en kondigt een stralende dag aan. Ik glip naar buiten, en begin alvast het ontbijt voor te bereiden, voortdurend afgeleid door bezoekers.

een chipmunk (of wangzakeekhoorn)

een Steller's jay

Wanneer Cathy wakker is geworden en het ontbijt verslonden, breken we de tent weer op. We rijden resoluut weer de weg op, die luistert naar de ronkende naam Generals Highway. En high issie zeker! Al snel merken we immers dat ons vermoeden van gisteravond juist was: rechts gaapt een eindeloos diepe kloof, met onderin de bruisende Kaweah River. De weg volgt die een tijdje, en besluit dan opeens de linkerflank op te gaan klimmen, in prachtige, zwierige haarspeldbochten. In een oogwenk stijgen we van 800 m naar 1700 m, los tegen de wand op. En terwijl we stijgen, worden de bossen rondom steeds donkerder en hoger. 

Eerste stop van vandaag: Giant Forest Museum. Een klein museum gewijd aan heel grote bomen. Want dat is waarom we naar hier zijn gekomen natuurlijk. Hier, in dit park, staan namelijk sommige van de grootste bomen op aarde! En dan bedoel ik niet à la de kerstboom die een paar jaar geleden op de Grote Markt van Sint-Niklaas stond te pronken (dat lelijke ding), maar veel, véél hoger. 

het museum zelf is dat kleine gebouwtje links

Sentinel Tree. Groot, dat zeker. Maar belange niet de grootste in dit woud

Eens we dit in ons op hebben genomen, is het tijd om verder te trekken. De grootste boom is nog steeds niet gepasseerd, die ligt een paar kilometer verder. General Sherman, vernoemd naar de gelijknamige held uit de burgeroorlog, is naar verluidt het grootste levende organisme op aarde qua volume. In hoogte moet hij onderdoen voor een kustsequoia, de Hyperion, die nog eens 30 m hoger is, maar veel en veel dunner. Met zijn 1487 m³ heeft de Sherman echter een veelvoud van het volume van elke andere levensvorm op aarde. Blauwe vinvissen zijn groot, dat weet je – wel, je hebt er vijf voor nodig om ook maar in de buurt van het volume van de Generaal te komen. En ook al issie niet de hoogste, zijn top (83,8 m) steekt toch nog steeds boven menig kathedraaltoren uit. Helaas niet die van Antwerpen. Vervloekte Sinjoren...

De Generaal in hoogst eigen persoon

Aan de voet van deze gigant durven we wel even te poseren

De Sherman is de grootste, maar er zijn nog talloze andere mammoeten in dit bos. Sommige zijn weliswaar slanker, maar reiken toch mooi hoger dan 100 m. Hoger dan de Boerentoren dus! Hebben die Antwerpenaars toch alweer wat minder noten op hun zang.

een bruggetje over Wolverton Creek

nog zo'n dikke gust, met Cathy als ijkpunt

Een heel eind verderop langs de Generals Highway rijden we het Sequoia National Park weer uit, en komen we in het buurpark terecht: Kings Canyon National Park. Je merkt er behalve een bordje niets van, beide parken gaan naadloos in elkaar over. Hier ligt een tweede bos reuzensequoia's, opnieuw met een mastodont in hun midden die naar een generaal is vernoemd. Deze keer gaat het om de General Grant, genoemd naar de beroemde Ulysses Grant, held uit de burgeroorlog en latere president van Amerika. Het is de tweede grootste boom op aarde (qua volume) na zijn collega-generaal wat verder naar het zuiden.

zomaar wat mammoetbomen bij de parking van Grant Grove

je begint onderhand vast een idee te krijgen van de omvang van deze reuzen?

in sprookjes wordt wel eens verteld dat mensen in een holle boom wonen. In deze zou dat echt mogelijk zijn

en hier is hij dan, General Grant in hoogst eigen persoon

nog een zichtje op de parking, om een idee te geven van de omvang van deze bomen

Die namiddag rijden we naar het noorden, waar de vallei ligt die dit tweede park zijn naam heeft gegeven: Kings Canyon. Denk hierbij niet aan de dorre woestijncanyons van de afgelopen dagen, maar eerder aan de gletsjerdalen van onze Alpen of bijvoorbeeld Grand Teton een eind noordelijker: machtige rotswanden, slingerende maar goed onderhouden wegen, klaterende riviertjes tussen dichte bossen.

het uitzicht bij Roaring River Falls

een uitzicht op Kings River

slingerende wegen bij het zoele licht van de late namiddag

Terwijl de zon weer begint te dalen, rijden we deze machtige vallei terug door naar het begin, waar we vlakbij Grant Grove een kampplaatsje vinden op Azalea Campground. Maar dat is nog niet het einde van ons avontuur. Want nadat we hebben gegeten en wat hebben nagekeuveld bij het vuur, nadat we in de diepe duisternis onze spullen opnieuw hebben verhuisd naar de bear box. We kruipen de tent in, zippen alle ritssluitingen dicht en knippen het licht uit. Al snel zijn we diep aan het slapen.

3:00. Zo laat is het wanneer Cathy stilletjes de tent uit sluipt voor een plasje. Ze is net buiten, wanneer in de verte, een heel eind bij ons vandaan maar toch te dicht, een diepe grom de nachtelijke fluistergeluiden doorbreekt. Plots wordt het ijzig stil in het bos. Alsof de natuur zijn adem inhoudt. Ik verstijf, en luister. Het grommen wordt een korte brul, wat meer gegrom... en niets meer.
Een beer! denk ik. Dat was keihard een beer!
Cathy komt de tent weer binnen, haar gezicht een en al opwinding. "Heb je dat gehoord?"
Ik knik. "Er zit een beer in de buurt!"
Nu moet ik je misschien wat vertellen over campings in dit deel van de wereld. Anders dan bij ons, waar campings propere terreinen zijn met mooi afgelijnde kampeerplaatsen en een groot hek eromheen, bestaan campings hier uit weinig meer dan een asfaltlus die zich het bos in kronkelt, met op gezette afstanden paaltjes. Bij elk van die paaltjes is voldoende ruimte om je auto te parkeren, een tent op te zetten en een vuur te maken, en er staat ook een kampeertafel, maar verder zit je middenin de wildernis. Er is geen hek dat de dieren buiten houdt. Geen omheining. Geen enkele bescherming tussen jou en de beren, wolven, herten en ga zo maar door. Die bear box staat er niet voor de sier, beren komen wel degelijk soms een wandeltje maken. Zoals nu.
Zoals hier.
Met meer dan een beetje schrik lig in naar de stilte te luisteren. Het zal nog lang duren eer ik de slaap weer vat, maar Cathy is al na een oogwenk weer vertrokken.

5:00. Een lawaai vlakbij – en dan bedoel ik vlakbij - rukt me uit mijn slaap. Een groot beest waart op amper een paar meter van onze tent, snuivend, grommend en tastend. Muisstil en verstijfd van schrik richt ik mijn hoofd op, zodat mijn beide oren uit de kap van de slaapzak komen en ik de locatie van het geluid kan bepalen. Het vuur, schat ik. Hij zit bij de resten van ons vuur. Zouden we iets hebben laten vallen bij het koken? Het is niet ondenkbaar. Misschien is het beest daarop afgekomen, en zit het nu lekker te genieten. Maar wat als hij straks nog honger heeft? Goden, wat als we iets met een geurtje vergeten wegstoppen zijn?
Ik overweeg de tent te gaan onderzoeken, maar dat zou niets uithalen. Ik zou geluid maken, en zelfs als ik iets vond, zou ik mezelf er nooit toe kunnen overtuigen dat nu naar de bear box te gaan brengen.
Het snuiven en wroeten gaat door om dan, opeens... te verdwijnen.
Ik hoor... niets meer.

geen doetje, zo'n beer
Bron: http://cronkitenewsonline.com

De beer is vlakbij, dat weet ik, en ik weet ook, uit de documentatie, dat beren ondanks hun enorme gewicht muisstil kunnen lopen, daar hebben ze malse kussentjes en donsharen voor op de onderkant van hun poten. Misschien houdt hij gewoon de adem in, omdat hij geluid heeft gehoord (mij misschien! denk ik). Misschien is hij geruisloos aan het weglopen. Misschien is hij ook wel onderweg hierheen, sluipend als een dikke, zwart behaarde ninja. Ik bedenk een noodplan: in het tentzakje bij Cathy's voeteneind zit onze autosleutel. Daarop zit een alarmknop, die de lichten doet flikkeren en de toeter doet schreeuwen. Meer dan genoeg lawaai om een beer te verjagen, maar dan is ook de hele camping wakker.
Ik blijf zo liggen, hoofd geheven, verstijfd, klaar voor de duik naar het zakje, maar ik hoor niets meer. Een halfuur later schrik ik me een ongeluk wanneer Cathy zich in haar slaapzak omdraait.
"Sssssjt!" sis ik, maar ze kijkt me met slaapogen aan.
"Wat scheelt er?"
"Een beer! Er zit een beer vlakbij!"
"Oh, je bedoelt dat geluid van daarnet? Die is allang weer vertrokken. Trouwens, hoe lig jij daar nu?"
"Ik lig op wacht!" zeg ik met gekrenkte trots. "Zodat jij zorgeloos kan slapen."
"Dat was ook wel gelukt zonder je nerveuze gesnuif hoor," monkelt ze. Ze draait zich om en valt meteen weer in slaap. Ik blijf achter, starend in de duisternis, luisterend naar het minste gerucht van buiten, maar het enige dat ik een tijdje later begin te horen, is het langzame ontwaken van de wereld.