Vandaag wordt een dag vol wonderen: we gaan zomaar eventjes de hele zuidkust afrijden, en onderweg komen we vanzelf langs een heleboel prachtige landschappen en natuurwonderen. Dat én een tegenslagje – maar daar laten we ons niet door doen!
De afgelopen nacht hebben we doorgebracht in Guesthouse Skógafoss, een vrijstaand huisje dat we helemaal voor ons hadden. Het is in eigendom van Hótel Skógafoss, en beide zijn natuurlijk vernoemd naar de gelijknamige waterval (tip: foss is IJslands voor "waterval"). Maar vóór we die bezoeken gaan we eerst nog lekker ontbijten in het restaurant van het hotel. Vanaf daar is het een ritje van 2 minuten naar de parking. We duffelen de meisjes in, en gaan dit beest bewonderen bij het eerste ochtendlicht. Het is een beetje grijs vandaag, maar dat voegt alleen maar mysterie toe aan dit onaardse landschap. Een wandelpad kronkelt zich tegen de grazige rechterflank van de waterval naar omhoog, en natuurlijk komen we in de verleiding... Maar we hebben nog wel wat te doen vandaag, en er komen nog andere gelegenheden om onze benen te strekken. Dus keren we vol ontzag terug naar de wagens, en beginnen we aan ons eerste halfuurtje autorijden. |
De kustvlakte waar we nu rijden, lag ooit onder de ijzige zee. Rechts
ligt nog steeds de Atlantische Oceaan, links liggen de kliffen waar
ooit de golven op braken. Achter die kliffen zien we monumentale
bergen opdoemen, en over die bergen heen gedrapeerd ligt een heuse
ijskap met de ronkende naam Mýrdalsjökull (zijn kleine broertje zijn
we gisteren gepasseerd: Eyjafjallajökull. Het is onder deze kap dat de
vulkaan schuilt die in 2010 uitbarstte en daarbij de luchtvaart in
heel de noordelijke Atlantische Oceaan onmogelijk maakte).
Ook onder de Mýrdalsjökull schuilt een fikse vulkaan, de Katla,
maar die houdt al sinds 1918 zijn manieren.
Beide vulkanen zijn tegenwoordig dus goedgemanierd, maar de diepe
kloven in de klifwand tonen langs waar de smeltwaters gutsen wanneer
de vulkanen zich roeren, en de kustvlakte is doorregen van rivieren
die liggen te vlechten en te kronkelen in inktzwarte zandbeddingen:
vulkanisch zand dat bij oude uitbarstingen vanonder de ijskappen
vandaan is gespoeld. De Ringweg, die we nagenoeg onze hele reis zullen
volgen, vernauwt bij elk riviertje tot één enkele rijstrook: smallere
bruggen zijn makkelijker en goedkoper te herstellen als ze weer eens
weg worden gesleurd door het woeste water. |
Eens we dit uitzicht in ons op hebben gedronken, kruipen we weer de
auto in. Volgende stop is het dorpje Vík, in vogelvlucht maar zo'n 6
km hier vandaan, maar via de weg moeten we eerst terug naar de Ringweg
en vervolgens helemaal om het estuarium heen, een rit van bijna 20 km.
Niet dat we klagen, de omgeving is gewoonweg prachtig. In Vík doen we
gauw aankopen (boterhammetje voor straks) en daarna trekken we opnieuw
verder.
Iets buiten Vik schuiven de bergen bij de weg vandaan en gaapt een
uitgestrekte, desolate vlakte van gitzwart zand voor ons open: de Mýrdalssandur. “Maanlandschap” is een nog te genereuze term,
want de maan heeft op zijn minst nog kraters die het landschap
onderbreken. Dit is volstrekt leeg. Hoe deze plek is ontstaan, vraag
je? Wel, bij uitbarstingen van de Katla komen telkens enorme
hoeveelheden zand en as van onder de Mýrdalsjökull-ijskap vandaan
gestroomd – soms in gigantische, catastrofale modderstromen. Dat
heeft zich in de loop der millennia verzameld tot een gebied van ruim
300 km², half zo groot als het Waasland. |
Volgende stop: Fjaðrárglúgur! Ja, verstuik daar je tong maar eens over. Het is een kloof van wel 100 meter diep, met bruinzwarte rotsen bedekt met sappig groen mos. Er lig een wandelpad op de klifwand, en dat volgen we een heel eind naar boven. Het jeukt en kriebelt om mijn drone boven te halen, maar ik vertrouw de wind niet: één stevige rukwind en ik mag mijn speelgoedje uit de rivier gaan plukken. Maar zelfs vanop mensenhoogte is dit een heel indrukwekkende plek. |
Nu we de kloof hebben bewonderd, wordt het tijd dat we de langste rit
van de dag aanvatten. En het wordt minder ontspannend dan we hadden
gehoopt: het is intussen half drie, binnen twee uur worden we verwacht
in een kantoortje in de ijzige wildernis genaamd "Jökulsárlón Glacier
Lagoon Café", hier 130 km vandaan.
De snelheidslimiet op de Ringweg is 90 km/u, maar ik vrees dat we
het grootste deel van de tijd eerder 100 km/u zullen rijden.
Te laat komen is namelijk geen optie. Nu, het is belangrijk om te
weten dat Cathy de hoofdchauffeur is op deze reis (dat is ze eigenlijk
meestal), en ik speel dan voor copiloot. Deze rit doe ik echter, en
dat is ergens jammer. Want als ik op de passagiersstoel had gezeten,
had ik vast het mailtje op mijn telefoon zien toekomen dat zei dat
onze volgende afspraak werd geannuleerd wegens te veel wind, en hadden
we ons niet zo moeten haasten. Geen ramp natuurlijk, al is het
daardoor wél iets nerveuzer rijden dan achteraf gezien nodig was. |
De bergen die nu voor ons opdoemen, vormen de kartelige buitenranden
van de grootste ijskap van Europa: de absoluut gigantische
Vatnajökull. Zie je die cijfertjes hierboven? Deze ijskap gaat nog een
factor tien groter: Vatnajökull meet liefst 7.900 km², en is gemiddeld
zo'n 380 meter dik. Ik heb ooit de Aletschgletsjer gezien, een
absolute gigant in de Zwitserse Alpen. Wel, die gletsjer bevat alles
samen zo'n 15 kubieke km ijs, beslist een beest. Deze ijskap bevat
ruim 3.000 km³. Als ik dat in perspectief probeer te
plaatsen, gaat het me duizelen. En strafst van al: vanop de weg zien
we maar glimpen van de Vatnajökull, al zijn die op zich indrukwekkend
genoeg.
Grijsgestreepte gletsjers glijden glaciaal traag naar de
kustvlakte, geflankeerd door inktzwarte hoorns van steen.
Waar geen gletsjers zich een weg naar het laagland boren, rijzen de
bergen haast verticaal naar de hemel op. Onder hun flanken liggen
brede puinhellingen begroeid met kort dor gras, en daar zie je zowaar
af en toe een huisje: groot op zich, maar nietig vergeleken met de
omgeving. Hier wonen is je heel bewust zijn van hoe minuscuul de mens
eigenlijk is. Kilometers lang wisselen de spectaculaire zichten elkaar
af. |
Het zal een hele tijd duren eer we onze blik weer van het schouwspel kunnen losscheuren, en tegen dan is het al beginnen schemeren. We stappen weer de auto in en keren terug naar de Ringweg, maar een paar meter verderop rijden we er weer af, ditmaal naar de kust. We zoeken in de schemering naar een parking. Cathy besluit om met onze dochters in de auto te blijven zitten, dus ik ga met onze vrienden en hun drie dochters opnieuw de kou in. De zon is achter de bergen weggezakt en het wordt snel donker, waardoor we stommelend in de duisternis het befaamde Diamond Beach betreden: een inktzwart strand bezaaid met ijsblokken, die eerder uit de baai zijn gespoeld en vervolgens door de golven weer aan land zijn gebracht. Ook in het water dobberen nog stukken is. Het zijn er niet zoveel deze tijd van het jaar, maar toch genieten we van het schouwspel. Opeens zien we in het water iets bewegen: twee zwarte stipjes die tussen de ijsklompen door bewegen, alsof ze door meer gestuurd worden dan stroming en golfslag alleen – twee zeerobben! Wij staan in onze dikke jassen te huiveren op het land, zij lijken zich (toch in hun poedelnakie) heerlijk te vermaken in de stroperige, halfbevroren zee. Ze komen best dichtbij, schijnbaar zonder schroom, en verdwijnen dan weer onder de golven. Kleine wonderen komen hier in paartjes: eergisteren nog die twee vallende sterren, vandaag twee robben. Wat zouden we overmorgen te zien krijgen? |
Die avond logeren we amper een paar kilometer verderop, in Guesthouse Gerði. We halen onze sleutel op in het hoofdgebouw, rijden naar het huisje dat we hebben gehuurd, en kruipen na een lekkere warme maaltijd voldaan in bed. We hebben massa's gezien – genoeg om de hele nacht zalig van te dromen.
|
0 comments:
Een reactie posten
Een opmerking bij deze post? Laat het me weten!