Ik word wakker in een loden hitte. De lakens kleven aan mijn lijf, het
zweet staat me op het voorhoofd. Ben ik in een sauna in slaap
gevallen? Nee, Cathy heeft met de chauffage geprutst. *zucht* Dat kind
zal nog eens wakker worden met naast haar een poel gesmolten
echtgenoot.
Ik neem een verfrissende douche met onze twee dochters en
even later zijn we weer klaar om de gemeenschappelijke woonkamer te
betreden. Daar zijn Carolien en Stijn, en hun drie patatjes ook weer
in de weer. Met verbazende efficiëntie hijsen ze de kinderen in hun
kleren, en wij haasten ons om ze niet te lang op te houden.
We bevolken opnieuw onze auto's, zeggen nog gauw even vaarwel aan
ons schattige huisje (Summer House 1) en rijden naar het hoofdgebouw
van Guesthouse Gerði, waar het ontbijtbuffet al klaar staat. Ook hier eten de kindjes gratis – prachtig toch? We zijn nog
aan het smullen wanneer de zon opkomt in een geweldig vertoon van roze
en oranje. Alsof ze ons aanmoedigt om weer de baan op te gaan.
De zon komt kijken vanonder paars aangetoetste wolken
Een uur lang rijden we door het ontwakende landschap van zuidelijk
IJsland. Er zijn nog steeds veel wolken, maar geen compleet grijs
plafond meer: hier en daar piept al een mooi blauw gaatje. Het
landschap lijkt aanvankelijk erg op dat van gisternamiddag – zwarte joekels
van bergen met de ijzige massa van de Vatnajökull-ijskap erachter,
onderbroken door diepe kloven waar gletsjers traag maar onverbiddelijk
naar het laagland denderen – maar dat blijft niet duren, want
al snel genoeg komen we bij onze eerste fjord. Deze is nog maar
een klein piesertje, maar kijk eens hoe de Ringweg zich om bruine
heuvels heen wurmt, en dan kaarsrecht een breed rivierdal oversteekt
waar een woest vlechtende rivier door twee dammen in een nauwe
doorgang is gedwongen:
satellietbeeld van Google Maps. De Ringweg loopt diagonaal door het
beeld
Eens voorbij dit obstakel buigt de Ringweg af naar het zuiden. We
negeren bordjes naar het stadje Höfn (IJslands voor "haven") en stomen
door. De bergen rijzen steeds hoger op, het lijkt alsof de Ringweg er domweg tegen te pletter gaat slaan, maar dan verschijnt de opening van een tunnel. Vlak ervoor slaan wij echter resoluut rechtsaf. Wij willen beslist die kant op, maar eerst staat nog iets anders op het programma, een absoluut filmische locatie – en dat mag je letterlijk nemen. De weg wordt een beetje ruwer en nestelt zich op een smalle
strook tussen
links torenende kliffen van makkelijk 600 meter hoog en rechts de kalm klotsende golven van een enorme ondiepe baai.
de Ringweg stevent recht op de bergen af
Eens we de Ringweg verlaten hebben, kronkelt de baan zich tussen
neergestorte rotsblokken door naar het strand van Stokksnes
De weg komt een eind verderop bij een klein gebouwtje met de
illustere naam Viking Café. Dat klinkt intrigerend! Verder rijden kan niet want de baan is afgesloten met een bareel, dus ga ik
gauw naar binnen en koop ik twee ticketjes die ons toegang moeten verlenen tot de rest van de weg.
"Ik heb een beetje buikpijn," zegt Cathy wanneer ik de auto weer in
stap.
Ik kijk haar aan: "gaat het?"
"Ja hoor," antwoordt ze, maar ze lijkt toch wel wat last te hebben.
Het begin van erger, al weten we dat natuurlijk nog niet.
We rijden verder. Een paar honderd meter verderop parkeren we opnieuw,
we stappen uit, kleden iedereen aan en begeven ons op een
wandelweggetje. We bevinden ons nu op een brede kustvlakte die van een
monumentale berg naar voren springt: de Vestrahorn (Westerhoorn). Het
is hier volmaakt vlak, geen struik of boom te zien. Voor ons uit,
nietig tegenover de berg, zien we wel een groen bemost dorpje liggen,
en dat is onze bestemming. Het is een heus vikingdorp! Maar laat je
niet bedriegen, het is niet zo oud als je denkt. Het dorp is pas in
2010 gebouwd voor een film die uiteindelijk nooit werd gefilmd, en is
sindsdien zo’n beetje… achtergelaten.
Nog voor we er zijn aangekomen, beginnen we te merken dat het dorp
duidelijk onderkomen is.
Verschillende gebouwen worden gestut met (vreemd modern ogende)
balkjes, een groot rotsblok vertoont hier en daar barsten die tonen
dat hij eigenlijk gemaakt is van kippengaas met een jasje van beton.
De binnenruimtes staan bijna overal onder water, en het grootste
gebouw, de Grote Hal, wordt enkel nog overeind gehouden doordat de
hele binnenzijde vol spankabels en balastzakken is gehangen. Het
begint tot ons door te dringen dat we ons in een ruïne bevinden: een
ruïne van een filmlocatie die nooit is gebruikt. Deze plaats is nooit
gebouwd om lang te overleven. Het is allemaal erg anticlimactisch.
op de heenweg passeren we ijzige poelen waar de bergen prachtig in
weerspiegelen
ook andere weerspiegelingen zijn hier prachtig
op de heenweg is Cathy nog dapper…
het Vikingdorpje uit de verte. Van hier ziet het er nog degelijk uit,
maar die illusie houdt niet lang stand
de voorzijde van dit gebouw was ooit gecamoufleerd als rotsblok, maar zoals je ziet zitten overal intussen gaten. De achterkant was misschien ooit een plek waar acteurs konden verpozen tussen de scènes. Ik voel me niet geroepen om naar binnen te gaan.
de kinderopvang is wel van topkwaliteit
zichtje vanuit de Grote Hal
Cathy begint het lastig te krijgen…
Opeens zegt Cathy: "ik voel me niet goed. Kan jij Lotje overnemen?"
Dus trouwe echtgenoot die ik ben, doe ik de draagzak om en installeer
ik onze jongste dochter. Ik ben nog niet goed klaar, of opeens
verdwijnt Cathy. Zonder nog een woord keert ze terug naar de auto. Ze
is zo bleek als een laken, maar zet er flink de vaart in. Tegen dat ik
Sam heb gelokaliseerd en onze vrienden heb gesproken, is ze al
honderden meters ver. We beslissen natuurlijk om haar achterna te
gaan. Wanneer we uiteindelijk weer bij de auto's komen, staat ze daar
te wachten.
"Het gaat beter," zegt ze.
"Maar ik denk dat ik de buikgriep van Lore heb opgelopen."
Had ik dat nog niet verteld? Oei! Wel, kort vóór ons vertrek naar
IJsland hoorden we van Carolien en Stijn dat hun oudste dochter geveld
was door buikgriep. Ze was gelukkig nog tijdig hersteld om op reis te
vertrekken, maar blijkbaar had ze een sluimerende verstekeling
meegenomen.
"Ik be oké," meldt Cathy geruststellend. "Maak je om mij maar geen
zorgen. Waar gaan we nu heen?"
Ik maak me wél zorgen, maar hier blijven heeft natuurlijk ook geen
zin. Dus stappen we terug in de auto en rijden nog héél eventjes
verder, tot de weg doodloopt bij een witte metalen poort waar een
groot bord naast hangt met IJslandse tekst. Het enige dat we herkennen
is het logo van de NAVO, en een icoon dat duidelijk maakt dat we geen
foto's mogen maken. Natuurlijk doen we dat dan ook niet. Door de
hekwerk zien we een aantal satellietschotels staan, en een groot
gebouw met een enorme witte bol op: een radarkoepel. Achteraf zal ik
ontdekken dat dit een van de vier radarstations is van het
Iceland Air Defense System, die op hun beurt deel uitmaken van
het NAVO geïntegreerd luchtverdedigingssysteem.
Ook al heeft IJsland geen eigen leger, het wordt wel degelijk fel
verdedigd door het bondgenootschap, alleen al vanwege de
strategische ligging.
Hier willen wij ons vooral niet mee moeien. Wat we wel willen, is wat
(legale!) foto's nemen van de omgeving, want die is werkelijk
formidabel:
Stijn speelt voor model op de zwarte duinen
links zien we de gigantische ijskap die ware bergen doet kreunen onder
haar gewicht
rechts: zwarte duinen begroeid met geel gras, een zwart strand en de
grijze monoliet van de Vestrahorn
en in dit panorama komt het allemaal samen (klikken, het is een enorme
afbeelding!)
We trekken weer de Ringweg op en richten onze steven resoluut naar
Djúpivogur, een havendorp met een lange geschiedenis. In de zestiende
eeuw werd het plaatsje gesticht om Duitse koopvaarders een plek te
bieden waar ze aan land konden. Bijna een eeuw later werd het
bruut opgeschrikt toen er plots… Noord-Afrikaanse piraten aan
land kwamen, het dorp plunderden en er met tientallen slaven vandoor
gingen. Dan denk je dat je hier, duizenden kilometers verwijderd van het vasteland, veilig bent voor de barbaren!
De rit naar Djúpivogur duurt zo'n anderhalf en is wondermooi.
Geen flutfjorden meer zoals eerder, maar het echte werk. Het ziet
eruit alsof een Alpenlandschap onder water is gezet: lange valleien
met verticale rotswanden die nog honderden meters onder het
wateroppervlak doorgaan. Je wil niet weten hoe diep deze fjorden zijn.
de Ringweg danst tussen hoogvlaktes en afgronden
de wind speelt rare spelletjes in de golven
eentje voor het campervolkje
Djúpavogskörin: een stalen kuip middenin de wildernis waar heet thermaal
water opborrelt en de dapperen een zalig bad kunnen nemen (wij passen,
want we hebben honger!)
Iets voor tweeën komen we in het slaperige stadje aan. We nestelen ons
in Við Voginn, een restaurantje dat vooral bekend is om
zijn fish and chips. Cathy krijgt weer amper een hap binnen, de
beestjes in haar buik zijn duidelijk nog niet uitgewerkt. "Ik heb ook wel wat last," bekent Stijn, maar vervolgens werkt die
toch maar mooi een hele portie binnen. Stijn is stoerder dan zijn
maag.
We rijden verder. De zon verdwijnt achter de bergen zodat wij vanaf nu
in de schaduw rijden, maar het duurt nog wel een paar uur eer de zon
echt ondergaat. We blijven nog een hele tijd op de rand tussen klif en
zee balanceren, maar uiteindelijk duiken we dan toch een tunnel in.
Wanneer we weer in de buitenlucht verschijnen, is opeens de
avondschemer ingevallen. De weg begint gestaag te klimmen, en opeens
zien we sneeuw aan de kant van de baan liggen. Voor je het weet is de
hele Ringweg opgeslokt door het witte spul. Toch voel ik me geen
moment op mijn ongemak: de spijkerbanden bewijzen voor het eerst hun
nut, het voelt alsof ik ontzettend veel grip heb. We komen dan ook
zonder kleerscheuren aan de andere kant van deze lage pas
(400 meter op z'n hoogst) en rijden het slapende stadje
Egilsstaðir binnen. Bijna op bestemming.
Ons hotel ligt nog een halfuurtje naar rechts,
maar wij slaan op de hoofdweg linksaf: we hebben nog een ander doel. Een tiental
minuutjes buiten Egilsstaðir liggen namelijk de Vök Baths,
een stel aluminium kuipen in de vorm van edelstenen die liggen te
dobberen in een ijskoud meer, zelf gevuld met heet thermaal bronwater
en verbonden met het vasteland met houten loopbruggen. De kinderen
vermaken zich er kostelijk en ook wij volwassenen hebben een heerlijke
tijd. En boven ons, moeilijk zichtbaar in de bronzen sfeerverlichting maar onweerlegbaar aanwezig, danst het noorderlicht.
licht en schaduw spelen spelletjes met land en zee…
…en de weg danst zich ertussendoor
schaapjes grazen ongestoord in de schaduw van een monumentale
pantservuist van steen
het haventje van Stöðvarfjörður
zonsondergang – de hemel maakt een oranje buiteling
de pas naar Egilsstaðir is besneeuwd, maar perfect
begaanbaar
Vök Baths (geen eigen foto natuurlijk: wij waren er na
zonsondergang)
Probleem: na een poosje beginnen zowel Cathy als Stijn
zich geweldig misselijk te voelen. Een effect van de
hitte misschien? Carolien haalt haar reisapotheek boven,
een echte life saver. We rijden terug naar Egilsstaðir
en kiezen daar een pizzeria uit zodat de gezonderiken
iets kunnen eten, maar onze twee ziekepieten zitten er
maar groenig bij. Nog een halfuurtje, stellen we hen
gerust. Daarna kunnen we ons lekker in bed nestelen. En
dus vatten we snel aan. De wegen liggen er spekglad bij
intussen, maar nog steeds klauwt onze auto zich zonder
enig probleem voort, alsof hij gewoon over droog asfalt
rijdt. Het is echt wonderlijk, want wat volgt is een
klim van liefst 600 meter in de absolute duisternis.
De weg is volstrekt verlaten, bedekt met ijs,
onverlicht. Je zou denken dat we doodsangsten
uitstaan, maar het tegendeel is waar.
Het is rustig in onze auto. We brommen op ons gemakje de
pas op, laten de auto het harde werk doen. Hij doet het
uitmuntend. We zien niets behalve wat de grootlichten
van de wagen onthullen, en dat is heel weinig: de
besneeuwde weg, de gele paaltjes aan weerszijden, en
heel af en toe een besneeuwde flank die bijna opgaat in
de duisternis. Vreemd genoeg vind ik het heel rustgevend.
Zo'n
tien minuutjes voor aankomst belt Cathy naar het onthaal
van ons hotel, zodat iemand ons daar staat op te
wachten. En opeens zien we in de diepte lichtjes
verschijnen: een klein dorpje met de poëtische naam
Seyðisfjörður dat als een halvemaan rond een vlek
volmaakte duisternis ligt: de fjord. We dalen kalm af,
haarspeldbocht na haarspeldbocht, op naar het
lichtvlekje. En voor we het weten staan we stil bij het
onthaal, waar al een auto stationair staat de draaien.
De bestuurster is intussen binnen gegaan. Ze is erg
vriendelijk, overhandigt me de sleutels en wijst me de
weg naar onze kamers die een eindje verderop liggen.
Die nacht leggen we ons hoofd immers te rusten in het
oude postkantoortje van deze plek, een schattig wit
gebouw met blauwe details. De kamers zijn er absoluut
prachtig.
Hótel Snæfell, het oude postkantoortje van Seyðisfjörður (geen eigen foto)
het alkoofbed waar Sam slaapt (en in de kamer ernaast, in een identiek sprookjesbed, Lore en Julie)
Hoe onze reis verder verliep? Dat lees je natuurlijk in
het vervolg:
0 comments:
Een reactie posten
Een opmerking bij deze post? Laat het me weten!