19 november 2021

IJsland — De Oostfjorden: Vikings, fjorden en heerlijk stomen in een ijskoud meer

Ik word wakker in een loden hitte. De lakens kleven aan mijn lijf, het zweet staat me op het voorhoofd. Ben ik in een sauna in slaap gevallen? Nee, Cathy heeft met de chauffage geprutst. *zucht* Dat kind zal nog eens wakker worden met naast haar een poel gesmolten echtgenoot.

Ik neem een verfrissende douche met onze twee dochters en even later zijn we weer klaar om de gemeenschappelijke woonkamer te betreden. Daar zijn Carolien en Stijn, en hun drie patatjes ook weer in de weer. Met verbazende efficiëntie hijsen ze de kinderen in hun kleren, en wij haasten ons om ze niet te lang op te houden. We bevolken opnieuw onze auto's, zeggen nog gauw even vaarwel aan ons schattige huisje (Summer House 1) en rijden naar het hoofdgebouw van Guesthouse Gerði, waar het ontbijtbuffet al klaar staat. Ook hier eten de kindjes gratis – prachtig toch? We zijn nog aan het smullen wanneer de zon opkomt in een geweldig vertoon van roze en oranje. Alsof ze ons aanmoedigt om weer de baan op te gaan.



De zon komt kijken vanonder paars aangetoetste wolken

Een uur lang rijden we door het ontwakende landschap van zuidelijk IJsland. Er zijn nog steeds veel wolken, maar geen compleet grijs plafond meer: hier en daar piept al een mooi blauw gaatje. Het landschap lijkt aanvankelijk erg op dat van gisternamiddag – zwarte joekels van bergen met de ijzige massa van de Vatnajökull-ijskap erachter, onderbroken door diepe kloven waar gletsjers traag maar onverbiddelijk naar het laagland denderen – maar dat blijft niet duren, want al snel genoeg komen we bij onze eerste fjord. Deze is nog maar een klein piesertje, maar kijk eens hoe de Ringweg zich om bruine heuvels heen wurmt, en dan kaarsrecht een breed rivierdal oversteekt waar een woest vlechtende rivier door twee dammen in een nauwe doorgang is gedwongen:



satellietbeeld van Google Maps. De Ringweg loopt diagonaal door het beeld

Eens voorbij dit obstakel buigt de Ringweg af naar het zuiden. We negeren bordjes naar het stadje Höfn (IJslands voor "haven") en stomen door. De bergen rijzen steeds hoger op, het lijkt alsof de Ringweg er domweg tegen te pletter gaat slaan, maar dan verschijnt de opening van een tunnel. Vlak ervoor slaan wij echter resoluut rechtsaf. Wij willen beslist die kant op, maar eerst staat nog iets anders op het programma, een absoluut filmische locatie – en dat mag je letterlijk nemen. De weg wordt een beetje ruwer en nestelt zich op een smalle strook tussen links torenende kliffen van makkelijk 600 meter hoog en rechts de kalm klotsende golven van een enorme ondiepe baai.



de Ringweg stevent recht op de bergen af


Eens we de Ringweg verlaten hebben, kronkelt de baan zich tussen neergestorte rotsblokken door naar het strand van Stokksnes

De weg komt een eind verderop bij een klein gebouwtje met de illustere naam Viking Café. Dat klinkt intrigerend! Verder rijden kan niet want de baan is afgesloten met een bareel, dus ga ik gauw naar binnen en koop ik twee ticketjes die ons toegang moeten verlenen tot de rest van de weg.
"Ik heb een beetje buikpijn," zegt Cathy wanneer ik de auto weer in stap.
Ik kijk haar aan: "gaat het?"
"Ja hoor," antwoordt ze, maar ze lijkt toch wel wat last te hebben. Het begin van erger, al weten we dat natuurlijk nog niet.

We rijden verder. Een paar honderd meter verderop parkeren we opnieuw, we stappen uit, kleden iedereen aan en begeven ons op een wandelweggetje. We bevinden ons nu op een brede kustvlakte die van een monumentale berg naar voren springt: de Vestrahorn (Westerhoorn). Het is hier volmaakt vlak, geen struik of boom te zien. Voor ons uit, nietig tegenover de berg, zien we wel een groen bemost dorpje liggen, en dat is onze bestemming. Het is een heus vikingdorp! Maar laat je niet bedriegen, het is niet zo oud als je denkt. Het dorp is pas in 2010 gebouwd voor een film die uiteindelijk nooit werd gefilmd, en is sindsdien zo’n beetje… achtergelaten. Nog voor we er zijn aangekomen, beginnen we te merken dat het dorp duidelijk onderkomen is. Verschillende gebouwen worden gestut met (vreemd modern ogende) balkjes, een groot rotsblok vertoont hier en daar barsten die tonen dat hij eigenlijk gemaakt is van kippengaas met een jasje van beton. De binnenruimtes staan bijna overal onder water, en het grootste gebouw, de Grote Hal, wordt enkel nog overeind gehouden doordat de hele binnenzijde vol spankabels en balastzakken is gehangen. Het begint tot ons door te dringen dat we ons in een ruïne bevinden: een ruïne van een filmlocatie die nooit is gebruikt. Deze plaats is nooit gebouwd om lang te overleven. Het is allemaal erg anticlimactisch.



op de heenweg passeren we ijzige poelen waar de bergen prachtig in weerspiegelen


ook andere weerspiegelingen zijn hier prachtig


op de heenweg is Cathy nog dapper…


het Vikingdorpje uit de verte. Van hier ziet het er nog degelijk uit, maar die illusie houdt niet lang stand


de voorzijde van dit gebouw was ooit gecamoufleerd als rotsblok, maar zoals je ziet zitten overal intussen gaten. De achterkant was misschien ooit een plek waar acteurs konden verpozen tussen de scènes. Ik voel me niet geroepen om naar binnen te gaan.


de kinderopvang is wel van topkwaliteit


zichtje vanuit de Grote Hal


Cathy begint het lastig te krijgen…

Opeens zegt Cathy: "ik voel me niet goed. Kan jij Lotje overnemen?"
Dus trouwe echtgenoot die ik ben, doe ik de draagzak om en installeer ik onze jongste dochter. Ik ben nog niet goed klaar, of opeens verdwijnt Cathy. Zonder nog een woord keert ze terug naar de auto. Ze is zo bleek als een laken, maar zet er flink de vaart in. Tegen dat ik Sam heb gelokaliseerd en onze vrienden heb gesproken, is ze al honderden meters ver. We beslissen natuurlijk om haar achterna te gaan. Wanneer we uiteindelijk weer bij de auto's komen, staat ze daar te wachten.
"Het gaat beter," zegt ze. "Maar ik denk dat ik de buikgriep van Lore heb opgelopen."
Had ik dat nog niet verteld? Oei! Wel, kort vóór ons vertrek naar IJsland hoorden we van Carolien en Stijn dat hun oudste dochter geveld was door buikgriep. Ze was gelukkig nog tijdig hersteld om op reis te vertrekken, maar blijkbaar had ze een sluimerende verstekeling meegenomen.
"Ik be oké," meldt Cathy geruststellend. "Maak je om mij maar geen zorgen. Waar gaan we nu heen?"

Ik maak me wél zorgen, maar hier blijven heeft natuurlijk ook geen zin. Dus stappen we terug in de auto en rijden nog héél eventjes verder, tot de weg doodloopt bij een witte metalen poort waar een groot bord naast hangt met IJslandse tekst. Het enige dat we herkennen is het logo van de NAVO, en een icoon dat duidelijk maakt dat we geen foto's mogen maken. Natuurlijk doen we dat dan ook niet. Door de hekwerk zien we een aantal satellietschotels staan, en een groot gebouw met een enorme witte bol op: een radarkoepel. Achteraf zal ik ontdekken dat dit een van de vier radarstations is van het Iceland Air Defense System, die op hun beurt deel uitmaken van het NAVO geïntegreerd luchtverdedigingssysteem. Ook al heeft IJsland geen eigen leger, het wordt wel degelijk fel verdedigd door het bondgenootschap, alleen al vanwege de strategische ligging. Hier willen wij ons vooral niet mee moeien. Wat we wel willen, is wat (legale!) foto's nemen van de omgeving, want die is werkelijk formidabel:



Stijn speelt voor model op de zwarte duinen


links zien we de gigantische ijskap die ware bergen doet kreunen onder haar gewicht


rechts: zwarte duinen begroeid met geel gras, een zwart strand en de grijze monoliet van de Vestrahorn


en in dit panorama komt het allemaal samen (klikken, het is een enorme afbeelding!)

We trekken weer de Ringweg op en richten onze steven resoluut naar Djúpivogur, een havendorp met een lange geschiedenis. In de zestiende eeuw werd het plaatsje gesticht om Duitse koopvaarders een plek te bieden waar ze aan land konden. Bijna een eeuw later werd het bruut opgeschrikt toen er plots… Noord-Afrikaanse piraten aan land kwamen, het dorp plunderden en er met tientallen slaven vandoor gingen. Dan denk je dat je hier, duizenden kilometers verwijderd van het vasteland, veilig bent voor de barbaren! De rit naar Djúpivogur duurt zo'n anderhalf en is wondermooi. Geen flutfjorden meer zoals eerder, maar het echte werk. Het ziet eruit alsof een Alpenlandschap onder water is gezet: lange valleien met verticale rotswanden die nog honderden meters onder het wateroppervlak doorgaan. Je wil niet weten hoe diep deze fjorden zijn.



de Ringweg danst tussen hoogvlaktes en afgronden


de wind speelt rare spelletjes in de golven


eentje voor het campervolkje


Djúpavogskörin: een stalen kuip middenin de wildernis waar heet thermaal water opborrelt en de dapperen een zalig bad kunnen nemen
(wij passen, want we hebben honger!)

Iets voor tweeën komen we in het slaperige stadje aan. We nestelen ons in Við Voginn, een restaurantje dat vooral bekend is om zijn fish and chips. Cathy krijgt weer amper een hap binnen, de beestjes in haar buik zijn duidelijk nog niet uitgewerkt.
"Ik heb ook wel wat last," bekent Stijn, maar vervolgens werkt die toch maar mooi een hele portie binnen. Stijn is stoerder dan zijn maag.

We rijden verder. De zon verdwijnt achter de bergen zodat wij vanaf nu in de schaduw rijden, maar het duurt nog wel een paar uur eer de zon echt ondergaat. We blijven nog een hele tijd op de rand tussen klif en zee balanceren, maar uiteindelijk duiken we dan toch een tunnel in. Wanneer we weer in de buitenlucht verschijnen, is opeens de avondschemer ingevallen. De weg begint gestaag te klimmen, en opeens zien we sneeuw aan de kant van de baan liggen. Voor je het weet is de hele Ringweg opgeslokt door het witte spul. Toch voel ik me geen moment op mijn ongemak: de spijkerbanden bewijzen voor het eerst hun nut, het voelt alsof ik ontzettend veel grip heb. We komen dan ook zonder kleerscheuren aan de andere kant van deze lage pas (400 meter op z'n hoogst) en rijden het slapende stadje Egilsstaðir binnen. Bijna op bestemming.

Ons hotel ligt nog een halfuurtje naar rechts, maar wij slaan op de hoofdweg linksaf: we hebben nog een ander doel. Een tiental minuutjes buiten Egilsstaðir liggen namelijk de Vök Baths, een stel aluminium kuipen in de vorm van edelstenen die liggen te dobberen in een ijskoud meer, zelf gevuld met heet thermaal bronwater en verbonden met het vasteland met houten loopbruggen. De kinderen vermaken zich er kostelijk en ook wij volwassenen hebben een heerlijke tijd. En boven ons, moeilijk zichtbaar in de bronzen sfeerverlichting maar onweerlegbaar aanwezig, danst het noorderlicht.



licht en schaduw spelen spelletjes met land en zee…


…en de weg danst zich ertussendoor


schaapjes grazen ongestoord in de schaduw van een monumentale pantservuist van steen


het haventje van Stöðvarfjörður


zonsondergang – de hemel maakt een oranje buiteling


de pas naar Egilsstaðir is besneeuwd, maar perfect begaanbaar


Vök Baths (geen eigen foto natuurlijk: wij waren er na zonsondergang)

Probleem: na een poosje beginnen zowel Cathy als Stijn zich geweldig misselijk te voelen. Een effect van de hitte misschien? Carolien haalt haar reisapotheek boven, een echte life saver. We rijden terug naar Egilsstaðir en kiezen daar een pizzeria uit zodat de gezonderiken iets kunnen eten, maar onze twee ziekepieten zitten er maar groenig bij. Nog een halfuurtje, stellen we hen gerust. Daarna kunnen we ons lekker in bed nestelen. En dus vatten we snel aan. De wegen liggen er spekglad bij intussen, maar nog steeds klauwt onze auto zich zonder enig probleem voort, alsof hij gewoon over droog asfalt rijdt. Het is echt wonderlijk, want wat volgt is een klim van liefst 600 meter in de absolute duisternis. De weg is volstrekt verlaten, bedekt met ijs, onverlicht. Je zou denken dat we doodsangsten uitstaan, maar het tegendeel is waar. Het is rustig in onze auto. We brommen op ons gemakje de pas op, laten de auto het harde werk doen. Hij doet het uitmuntend. We zien niets behalve wat de grootlichten van de wagen onthullen, en dat is heel weinig: de besneeuwde weg, de gele paaltjes aan weerszijden, en heel af en toe een besneeuwde flank die bijna opgaat in de duisternis. Vreemd genoeg vind ik het heel rustgevend.

Zo'n tien minuutjes voor aankomst belt Cathy naar het onthaal van ons hotel, zodat iemand ons daar staat op te wachten. En opeens zien we in de diepte lichtjes verschijnen: een klein dorpje met de poëtische naam Seyðisfjörður dat als een halvemaan rond een vlek volmaakte duisternis ligt: de fjord. We dalen kalm af, haarspeldbocht na haarspeldbocht, op naar het lichtvlekje. En voor we het weten staan we stil bij het onthaal, waar al een auto stationair staat de draaien. De bestuurster is intussen binnen gegaan. Ze is erg vriendelijk, overhandigt me de sleutels en wijst me de weg naar onze kamers die een eindje verderop liggen. Die nacht leggen we ons hoofd immers te rusten in het oude postkantoortje van deze plek, een schattig wit gebouw met blauwe details. De kamers zijn er absoluut prachtig.



Hótel Snæfell, het oude postkantoortje van Seyðisfjörður (geen eigen foto)

het alkoofbed waar Sam slaapt (en in de kamer ernaast, in een identiek sprookjesbed, Lore en Julie)

Hoe onze reis verder verliep? Dat lees je natuurlijk in het vervolg:

De hooglanden: sneeuw, watervallen, en twee ziekepieten

0 comments:

Een reactie posten

Een opmerking bij deze post? Laat het me weten!