31 maart 2014

De Herontdekking van de hemel


'Als ik nu op het dak zou gaan staan, en ik druk mijn pen uit, en de wind verspreidt de inktdruppels - hoeveel kans is er dan dat op het papier staat "Ze houdt van me?"'
Ze kijkt me aan met die blik die het midden houdt tussen geamuseerdheid en bezorgdheid om mijn mentale gezondheid. 'Wat?'
Het is vrijdagavond, we zijn net terug van een etentje en de sfeer is opperbest. We zijn beslist niet zat, maar ook niet meer helemaal nuchter, en alles wat je ziet en hoort heeft dat omfloerste randje, die zwoele zindering. En net op dat moment besluit ik een citaat uit een boek aan te halen dat ik me maar half meer voor de geest kan halen. Topmanoevre, Rottiers. 'Nuja,' grijns ik schaapachtig. 'Het klonk misschien idioot, maar het was bedoeld om heel romantisch te zijn.'
Dat lijkt ze te accepteren, en ze kust me. 'Idioot,' mompelt ze tussen onze lippen door.

Maar nu, op deze sprankelende lentenacht, lijkt alles mogelijk 

Terwijl mijn lief alvast naar boven gaat, blijf ik nog even mijmerend in de woonkamer staan. Het is donker, enkel een straatlantaarn werpt een rossige plas licht in de kamer, die als bij magie samenpoelt op de boekenkast. Als ik nu op het dak ga staan, denk ik, terwijl ik erheen loop. En ik druk mijn pen leeg. Was het Onno die dat zei? Of Max? En op dat moment komt de titel van het boek weer bovendrijven: De ontdekking van de hemel. Het is jaren geleden dat ik het voor het laatst heb gelezen, maar nog steeds beschouw ik het als het mooiste boek ooit. Ik ben het in mijn studententijd zeker vijfmaal van voor naar achter doorgevlogen, met telkens een ander boek ertussen. Maar sinds ik werk is het boek, en lezen in het algemeen, een beetje naar de achtergrond verdwenen. Toen Harry Mulisch, de ilustere schrijver, drie jaar geleden het tijdige voor het eeuwige ruilde, was zijn naam natuurlijk overal in het nieuws, en even overwoog ik toen om de Ontdekking nog eens op te nemen. Maar je weet hoe dat gaat: waarom een boek herlezen als er nog zoveel nieuwe op je liggen te wachten?


Maar nu, op deze sprankelende lentenacht, lijkt alles mogelijk. Ik neem het boek uit het rek, laat mijn vingers langs de rug glijden en voel de barstjes - het is als thuiskomen. Boeken hebben geuren, heel subtiel ruiken ze allemaal anders. En de geur van dit boek is haast magisch. Wat is dit? denk ik. Ben ik echt zo beschonken? Ik heb het gevoel dat Indiana Jones moet hebben gehad toen hij eindelijk de Ark mocht aanschouwen, en dat allemaal uit het niets. Het citaat! denk ik, en ik begin verwoed te bladeren. 

Wel, ik heb het niet gevonden. Anticlimax, niet? Het was al laat, en ik was moe, en ietwat wollig in het hoofd, en mijn lief wachtte op me. Het citaat zit ergens veel dieper in de crèmekleurige bladzijden verborgen dan ik met mijn troebele geest aankon. Slaap zou raad brengen. En toen ik de volgende ochtend fris wakker werd, wist ik wat me te doen stond: het hele ding van voor naar achter herlezen. Want zo vasthoudend ben ik dan weer wel. En ik moet zeggen, nu ik de eerste bladzijden alweer achter de rug heb: die Mulisch is en blijft een meester in zijn vak.



(EDIT: ik heb het citaat intussen gevonden, op p 94. Als je het wil lezen, klik dan vooral lekker op onderstaande knop.)



Ook luisterde hij naar de wind. Hij zag het huis: licht en warm van binnen, en buiten de natte, kille nacht. ‘Wat denk je’, vroeg hij, ‘als wij nu het dak op gaan en ik druk uit mijn vulpen een druppel inkt en ik laat hem tegen een blad papier waaien: hoe groot is dan de kans, dat daar in mijn handschrift op komt te staan: Ik wil niet, dat Ada bij mij blijft?’ 
‘Dat kan niet.’ 
‘De kans is niet nul, maar vermoedelijk is het heelal te klein om alle inkt te bevatten eer het gebeurt.’