7 september 2016

Jungle en hagelwitte stranden op Lombok


— woensdag 27/07/2016 —

Op naar 'vasteland' Lombok!

Nu onze verkenning van de Gili's erop zit, is de tijd gekomen om Lombok zelf te gaan exploreren! We ontbijten in alle vroegte op het terras van onze kamer-voor-één-nacht, hijsen de rugzakken op de rug en begeven ons door het nog slapende eilandje naar de haven van Gili Air. Daar hebben we afgesproken met een tourorganisator om 7:50, zodat we de ferry naar vasteland-Lombok van 8:00 kunnen nemen. Uiteraard komt de tourorganisator flink te laat, maar gelukkig is de ferry er ook met een halfuur vertraging — want wat had je dan gedacht. In het horizontale ochtendlicht stomen we over de nauwe zeestraat die Gili Air van Lombok scheidt. Rinjani, de monumentale vulkaan van noordelijk Lombok (met zijn 3726 meter de op één na grootste van Indonesië) steekt protserig boven de heuvels uit. Het is op zijn flanken dat onze eerste bestemming zal liggen.




Op het strand van Bangsal, het piepkleine havenstadje in Noord-Lombok waar we aanmeren, staat al een man op ons te wachten. Hij neemt ons reservatiebewijsje aan en leidt ons naar een kleine Datsun een eind verderop. We deponeren onze bagage, proppen onszelf op de achterbank en hij stuift ervandoor. Agus, stelt hij zichzelf voor, crazy driver. Hij lacht op een aanstekelijke manier die wat aan Johnny Depp's vertolking van Jack Sparrow doet denken — met een streepje olijke waanzin — en ramt zijn voet op de gaspedaal. Toeterend en slingerend scheuren we langs de noordkust van Lombok naar het oosten. Onderweg houden we een korte stop aan een lokaal marktje, waar Agus ons met veel enthousiasme en heel beperkt Engels wat probeert bij te brengen over de plaatselijke producten en gewoontes. Daarna scheuren we weer verder, eerst langs de kust, zigzaggend tussen scooters en vrachtwagens zonder ook maar een seconde de voet van de gaspedaal te halen, en dan rechtsaf en omhoog de bergen in. Rinjani rijst steeds hoger boven ons op, een machtig visioen van een berg. Opeens houden we halt, zomaar langs de kant van de weg, en het duurt even eer we begrijpen dat dit onze bestemming is. 'Zeker?' vragen we. 'Dit ziet er helemaal niet uit als...'
'Yes, is here. You see guy? Is your guide! I wait here.'


Sprookjesachtige watervallen

Een jonge knul staat ons inderdaad vriendelijk glimlachend op te wachten. Hij stelt zich voor als Kade, en gaat ons voor, een paadje af langs de bergflank. Aanvankelijk lopen we langs een bruisend watertje dat duidelijk is gekanaliseerd, maar wanneer dat in een tunnel verdwijnt, verandert het pad al snel in een smalle richel met een loodrechte rotswand aan de ene zijde, en een peilloze afgrond aan de andere. We kijken uit over een diepe kloof begroeid met hevig groene junglevegetatie. De geuren zijn er zoet en intens, de geluiden als uit een natuurdocumentaire. We horen geen auto's, geen machines, niets. Alleen wij en de jungle — en zo nu en dan een ander groepje toeristen natuurlijk. Na een kwartiertje stappen over een goed aangelegd pad komen we bij Sendang Gile, een indrukwekkende waterval die zich in twee trappen van de rand van de kloof omlaag stort. Na de eerste duik van zeker 15 meter komt het water in een verborgen bassin terecht hoog boven ons hoofd, omringd door weelderige jungleplanten. Van daaruit stort het zich een tweede maal omlaag, klets de rotsen op, om zijn weg te vervolgen als een bruisend riviertje.


'You want see second waterfall?' vraagt Kade vriendelijk. Wij natuurlijk volmondig instemmen. Verder gaat het pad, dwars door de jungle en op plaatsen wadend door een ijskoud riviertje. We horen de waterval al een tijdje, maar toch is het een verrassing als de laatste struiken uiteen wijken en Tiu Kelep zich in al zijn glorie toont. We zijn aan het eind van de kloof gekomen. Drie loodrechte wanden vol felgroene planten rijzen tientallen meters op. Een frisse mist hangt in de lucht, en van de klifrand 45 meter hoger stort zich een hagelwitte straal water omlaag, die met donderend geraas in een bassin vol ronde keien neerkomt. Van de middelste wand glippen nog talloze iets lagere, minder energieke watervallen omlaag, stuk voor stuk indrukwekkend genoeg, al vallen ze in het niet bij die ene machtige zuil van water die deze plek vorm heeft gegeven. Het is onaards mooi, ontzettend ongerept, en adembenemend in zijn oerkracht. We kleden ons uit tot we alleen nog zwemkledij aan hebben, en glibberen over de rotsen naar het bassin. IJskoude waterdruppeltjes stuiven ons in het gezicht, zetten zich neer op onze huid als dauw. Het is bibberen, maar wanneer we uiteindelijk de poel bereiken en uit de spray gaan staan, daalt een diepe innerlijke stilte over ons neer. Met het donderende geraas van de waterval vlakbij, de koude van het water waarin je tot je heupen bent ondergedompeld, de oerwoudgeluiden en de zinderende groenheid van het landschap waan je je, voor heel even, in een heel ander tijdperk. Een tijdperk waar de mens nog slechts een schuchtere bezoeker was, en de wereld nog in al zijn majesteit viel te ontdekken.




De terugtocht naar de wagen verloopt vlot, en om het allemaal toch wat spannender te maken, stelt Kade op zeker moment voor om in plaats van langs het pad via de watertunnel te lopen. Een deel van het water van de laatste waterval wordt immers afgeleid via kanaaltjes en tunnels naar de rijstvelden lager op de berg, en hij leidt ons via een van die tunnels de duisternis in. Het water staat ons op plaatsen tot aan de knieën en trekt ons ongeduldig mee, het plafond is laag en onregelmatig; en het is aardedonker. Behalve zo nu en dan, wanneer een gat in de wand opent en zonlicht, gefilterd door weelderige vegetatie, zachtjes naar binnen komt sijpelen. Eens we de tunnel verlaten hebben, begint Kade aan zijn vaak geoefende spelletje om fooi uit onze zakken te weken. Een aantal keer laat hij subtiel vallen hoe onwaardig hij is als gids, en dat hij hoopt dat we toch een béétje van de trip hebben genoten, een paar minuten later gevolgd door de melding dat hij het wel zou begrijpen dat we hem geen fooi gaven, als we vonden dat hij slecht werk had geleverd. Manipulatie ten top natuurlijk, maar we lachen het weg, en eenmaal terug bij de wagen glip ik hem gauw 20.000 Rp in de hand (twee briefjes van 10.000 op een rolletje zodat ik Cathy, die nogal zuinig is wat fooien betreft, kan wijsmaken dat ik maar 10.000 in totaal heb gegeven). Plots verandert zijn gespeelde lijdzaamheid in een brede grijns. We lunchen iets op het terras van een warung vlakbij (toevallig net naast de parking, en toevallig is het Kade die ons hier bedient), en stappen terug de auto in voor onze volgende stop.


De jungle in voor aapjes

Pusuk Monkey Forest. Onze chauffeur had wat overreding nodig om ons langs hier te rijden, want het bos ligt hoog in een heuvellandschap terwijl ons hotel makkelijker bereikbaar is via de kustweg. Maar dit was wat we hadden afgesproken met zijn baas, en dan gaan we natuurlijk niet voor minder naar huis. We rijden eerst het hele eind terug langs de noordkust naar ons vertrekpunt, en slaan dan linksaf de slingerende maar vers aangelegde asfaltreep door de woeste heuvels (of lage bergen) op.

Het Monkey Forest blijkt geen toeristisch uitgebate attractie te zijn, nog niet althans, maar de aapjes vind je zo: zodra de weg verzwolgen wordt door hoge, donkere bomen zie je de eerste verschijnen, hangend aan boomtakken of zomaar langs de weg, en op een stopplek in een bocht met uitzicht over een groen dal houden we halt. We halen de zakjes pinda's boven die we op tip van chauffeur Agus onderweg in een straatwinkeltje hebben gekocht. Voorzichtig, maant hij ons. Geef één nootje per keer, en houd het zakje zo ver mogelijk buiten hun bereik. Want als ze de kans zien, zijn ze met het zakje weg en laten ze jou met het nootje zitten. We doen onze best om zijn raad op te volgen, maar uiteindelijk wordt eerst Cathy een zakje uit de handen gerukt (tot groot plezier van ondergetekende), en amper een minuut later ikzelf ook (tot groot plezier van Cathy). Maar we hebben er nog heel wat, gelukkig. We leren voorzichtiger te zijn, klemmen het zakje hard tegen onze borst en steken nootjes uit naar de dieren, die ze met heel zachte handjes voorzichtig komen aannemen. Eens de regels zijn gesteld, zijn het schatjes.


Van de jungle naar het paradijs

We keren terug naar de auto, en terwijl het bos zich alweer voorbereidt op de avond, snorren we ziggend en zaggend langs de andere kant van de heuvels weer omlaag, door de rustige buitenwijken van Lomboks hoofdstad Mataram heen, en terug de kustweg op. We rijden Senggigi binnen – geen echte stad, maar een keten van iets toeristischer straatjes en resorts aan de prachtige westkust van Lombok. Het is er verbazend proper, en wanneer de chauffeur afslaat en het domein van ons hotel op rijdt, denken we eerst dat hij verkeerd zit. Dit kan niet, dit ziet er véél te luxueus uit voor wat we maar hebben betaald! Maar de naam die op een grote stenen plaat in de kant prijkt is wel degelijk Kebun Villas & Resort.


Bij de receptie komt een piccolo de deur voor ons open doen, en twee jonge kerels tillen met zichtbare moeite maar zonder verpinken onze zware rugzakken uit de koffer. We melden ons aan — voelen ons in onze groezelige plunje toch een tikje ongepast in deze weelde — en na het welkomstdrankje begeleidt een joviale bell boy ons via een prachtig zwembad (24 uur per dag open), een volledig muurloos restaurant (hier zullen we morgen ontbijten), een reeks trappen en paden door een tropisch tuin en tot slot een 75 meter lang tweede zwembad (de langste infinity pool van Lombok) naar een prachtige kamer. Ruim als een balzaal, en kraaknet. De badkamer is voor het eerst in weken een volledige badkamer, met een douche die in een aparte ruimte staat in plaats van een sproeikop vlakbij het toilet. Alles in de minibar is gratis, weet de bell boy ons nog met een grijns te vertellen, en als je handdoeken voor een van de zwembaden nodig hebt, bel gewoon naar de receptie.

En dat doen we natuurlijk zodra de kerel verdwenen is. We nemen een duik bij de ondergaande zon, en nadien trekken we (iets deftiger) kleren aan en gaan we in Senggigi op verkenning. We dineren in de "top choice" volgens Lonely Planet, Square Restaurant op een kwartiertje stappen bij ons hotel vandaan, en eten er voor een absolute spotprijs een van de heerlijkste maaltijden van onze reis. Lombok staat op de rand van de toeristische explosie, en dat blijkt qua prijzen én qua ongereptheid precies het moment om deze smaragdgroene edelsteen te komen ontdekken.


— donderdag 28/07/2016 —

Ontwaken in deze kamer is als de ogen openen op een doodnormale dag en plots beseffen dat je in het paradijs bent. We pakken onze spullen alvast samen en ontbijten bij het onderste zwembad — opnieuw in weelde ondanks de idioot lage prijs. We zouden graag een extra nacht zijn gebleven, maar het hotel is al volgeboekt, en dus besluiten we zoveel mogelijk van onze dag nog in Senggigi te spenderen en pas in de late namiddag naar onze volgende bestemming te trekken. We slenteren het stadje in en glippen aan de overkant van de straat met flamboyante air het poepsjieke domein van het Sheraton op. Picolo's buigen als een knipmes, meisjes in traditionele gewaden met bloemen in het haar zetten hun mooiste glimlach op en plaatsen de handen met de palmen tegen elkaar in een gebaar van verwelkoming. Ze weten natuurlijk niet dat we hier niet thuis horen. De tuin van de Sheraton is zo mogelijk nog mooier dan die van 'ons' hotel, en gaat naadloos over in een breed sneeuwwit strand aan een halvemaanvormige baai. We slenteren langs de waterkant, genietend van het uitzicht, en doen een terrasje met de voetjes in het zand. Terugkeren doen we langs de weg, waar we nog wat winkeltjes doen en uiteindelijk weer bij het hotel aankomen. Daar rekenen we af, we fiksen een taxi en stappen amper twee minuten later in. Op naar de volgende bestemming!


Dwars door het hart van Lombok

En die ligt aan de zuidkust van Lombok, hemelsbreed zo'n 50 km hier vandaan. De naam van het plaatsje is Kuta, maar verwar dat vooral niet met zijn naamgenoot op Bali. Kuta Bali is supertoeristisch en superdruk, terwijl Kuta Lombok een slaperig landbouwdorp lijkt dat tot verrassing van iedereen vlakbij de kust is gebouwd. Net als bij de rest van Lombok lijkt het alsof het toerisme pas gisteren het bestaan van deze plek heeft ontdekt, en dus zijn er, vooral vanwege de excellente surfgolven langsheen deze kust, nog maar net de eerste hotels en op westerlingen gerichte restaurants neergestreken. De wegen naar Kuta zijn pas aangelegd: een tweevakssnelweg die bij de hoofdstad van dit eiland begint en pardoes aan de rand van het slaperige Kuta eindigt — om zonder overgang te veranderen in zanderige weggetjes en slecht geasfalteerde banen. Onderweg passeren we ook een splinternieuwe luchthaven in het verder lege hart van Lombok. Het is duidelijk: Lombok is qua infrastructuur helemaal klaar voor de toeristen, wat nu nog nodig is, zijn de hotelketens om ze te slapen te leggen. En dat is goed voor ons, want het betekent dat het eiland voorlopig nog heel ongerept is, zoals we gisteren hebben ontdekt. En zoals we ook hier in Kuta weer zullen leren.


Onze verblijfplaats in Kuta Lombok heet Honeybee Homestay, een zeer rudimentaire kamer met een badkamer zoals we er al vaker hebben gezien: een toilet in de ene hoek, en een douche (uitsluitend koud, ziltig water) in de andere. De kamer is niet bijzonder proper en om er te geraken moet je door een zandwegel laveren tussen roestbruine koeien en piepkleine, wild rondrennende kippen. Zwerfhonden vind je hier ook: zomaar liggend in het stof met hun tong naar buiten. De man die de boel beheert is echter erg vriendelijk, en zijn open glimlach maakt veel goed. Die namiddag zwerven we wat door het dorp, we dineren in Warung Bule (vrij vertaald "Bistro Bleekscheet") en keren lang na het invallen van de duisternis terug naar onze kamer. We slapen in onze sleepliners vannacht; want op het bed ligt alleen een matrasovertrek en een stel onfris ogende kussens — een geluk dat we ons materiaal bij hebben dus!


— vrijdag 29/07/2016 —

Met de scooter op verkenning

Ik ben al vroeg wakker vanochtend, klevend van het zweet ondanks het flinterdunne doek waarin ik lag, en sluip bij het eerste licht naar buiten om op ons terras wat aan dit verslag te werken. Wanneer ook Cathy wakker is, ontbijten we (vrij povertjes) en huren we twee scooters. Ikzelf had bij aanvang behoorlijk wat schrik, vooral mijn legendarische onhandigheid in gedachten, maar na een uurtje ofzo langsheen de hobbelige kustweg naar het oosten begint de doodsangst plaats te ruimen voor voorzichtig plezier, en uiteindelijk zorgeloze uitbundigheid. Blijkbaar kan ik dit! En met de wind in je haar en een prachtig, onontgonnen landschap dat voorbij schuift is er weinig zaliger om te doen in de wereld.

De hobbelweg brengt ons langs witte stranden zonder ook maar een spoor van bebouwing, met rollende golven en hoge, dichtbegroeide heuvelruggen aan weerszijden. Enige sporen van menselijke beschaving zijn de weg, en hier en daar een stel sarongs waarop toeristen én locals liggen te dutten in de zon. Ter hoogte van Tanjung Aan staat een stel ietwat louche kerels middenop de weg en doen ons stoppen. Ze proberen ons te overtuigen onze brommers achter te laten en ons op het strand te ploffen ("yes yes, many tourists here!" Hoewel we er geen zien), maar dat zien we precies toch niet zitten. En dus keren we terug, om een eindje verder weer de weg naar de volgende baai af te slaan. We klimmen over volmaakte slingerwegen tegen weelderig begroeide flanken naar omhoog en suizen met ruisende oren langs de andere kant weer omlaag, met steeds een nieuwe baai die zich voor ons ontvouwt als een klein natuurwonder. Duizend schakeringen blauw omzoomd met een halve boog wit strand. Wanneer de kustweg ermee ophoudt slaan we resoluut af naar het noorden, en onze scooters dragen ons trouw tegen bruine heuvels op en tussen plantages waar bananen, koffie, cacao en rijst worden verbouwd. We doorkruisen dorpjes waar ze blijkbaar maar zelden westerlingen zien, en worden enthousiast toegeroepen. Kinderen zijn nog het meest gefascineerd. Ze kijken verrukt op en beginnen met hun kleine handjes te zwaaien en te roepen tot we terugroepen. Op gegeven moment rijden we minutenlang over een reep rafelig asfalt tussen de rijstvelden, terwijl een zee van tegenliggers ons passeert: honderden jongelingen in schooluniform die ons allemaal vol enthousiasme toe zwaaien en "hello mister!" of "What your name?" roepen.


Met behulp van Google Maps buigen we af naar het westen en uiteindelijk naar het zuiden, zodat we kort voor de middag weer op de weg naar Kuta zitten. Een eindje voor het dorp zelf houden we een korte stop in Sade, een klein dorpje van de lokale Sasakbevolking, waar we ons door een gids laten rondleiden. Allemaal zouden dit woonhuizen moeten zijn, met rieten daakjes en bamboe muren, maar het is wel heel gek dat elk van die huisjes vol hangt met sarongs die de bevolking (die volgens de gids alleen de lokale taal Sasak spreken) ons in verbazend rad Engels proberen aan te smeren. Vrouwtjes zitten zich aan een weefgetouw te vervelen tot we om de hoek verschijnen en beginnen dan plots nijverig te weven, om even na onze passage weer op te houden. Mal is dat. We slenteren door het dorpje terug naar de ingang, betalen de obligate fooi (de gids neemt het zonder bedanking aan en sloft weg) en stappen terug op de scooter.


Die middag lunchen we in een barretje in Kuta met zicht op zee, maar ons avontuur zit er nog niet op. We nemen de scooter opnieuw langs de kust, ditmaal op naar het westen. Volgens Lonely Planet zou deze weg vol putten moeten zitten, maar blijkt dat dat sinds de publicatie (2013) allemaal netjes is opgelost. De weg is steil, dat zeker, maar hij is breed en in perfecte staat. Terwijl de zon begint te dalen rollen we door heuvels en valleien als een bootje over de golven. De zee speelt verstoppertje achter stukken oerbos en ronde kliffen, laat zich even in al haar glorie zien en glipt dan weer weg, verleidelijk als een waternimf.


Buffels en cocktails op het strand

Uiteindelijk vinden we op aanwijzing van Lonely Planet een smal zandweggetje naar Selong Belanak, waar we onze scooter voor 10.000 Rp per stuk achterlaten op de parking en blootsvoets naar het strand lopen. En wat een paradijs is dit. Er is wat bebouwing, goed, maar dat wordt meer dan goed gemaakt door het fenomenale landschap. De baai is grillig gevormd, met tropisch begroeide heuvelruggen die diep in het water uitsteken en blauwig vervagen naar de horizon toe, onderling verbonden door halvemanen strand met daarachter glooiende heuvels. De zee is een schilderspalet in blauwtinten. Een klein gedeelte van het strand, dichtst bij de parking, is uitgerust met wat barretjes en een reep ligstoelen onder parasols, maar wij kiezen een plekje in het zand wat verderop om onze sarongs uit te spreiden. In het water spelen surfers op de aanrollende golven alsof ze speciaal voor ons een act opvoeren, en wij genieten als goden in Frankrijk. De zon zakt verder, het water verkleurt van cyaan naar marineblauw, en in precies het volmaakte licht komt plots een kudde buffels over het strand voorbij trekken. Het lijkt wel alsof ze het erom doen, alsof ze zomaar voor dit handvol bezoekers een kudde hebben opgetrommeld gewoon om langs te trekken, maar in werkelijkheid is dit natuurlijk gewoon de kortste weg tussen de weiden en de nachtstal. Toeval leidt soms tot de mooiste momenten.


Wanneer de zon begint te flirten met de heuvelruggen, weten wij dat de tijd gekomen is om op te kramen. Opnieuw kiezen we ervoor om langs het binnenland om te rijden: iets langer, maar o zo mooi. Plantages, rijstvelden, stuifzandruggen en stille stukjes oerwoud bezaaid met enorme bemoste keien. We rijden Kuta binnen bij het laatste licht van de dag en rijden er zomaar voorbij, terug de weg op die we die middag zijn ingeslagen, en klimmen bij het laatste schemerlicht van de avond tegen een lange steile helling op, op naar een restaurantje genaamd Ashtari waar het volgens Lonely Planet verrukkelijk eten zou zijn. Ze hebben gelijk, zoals bijna altijd. En het uitzicht is geweldig: we hebben een plekje op het terras, waar zitzakken aan lage wrakhouten tafeltjes staan onder lichtbollen die wiegen in de wind. Voorbij de reling waaiert de baai van Kuta open, met diep beneden, verscholen tussen de bomen, de houten huisjes en speldenprikjes licht van het dorp zelf. Het licht valt weg, de duisternis werpt zich over de wereld heen, en wij nippen van ons glas bij een heerlijk bord Indonesische kookkunst.


— zaterdag 30/07/2016 —

Bakken aan de baai van Kuta

Na een plakkerige nacht en een karig ontbijt begeven Cathy en ik ons alweer naar de kust van dit prachtige land. Niet per scooter deze keer, maar gewoon zomaar te voet. We spreiden onze sarongs uit in de halfschaduw van wat bomen en doen de hele voormiddag niets dan luieren en af en toe eens afkoelen in het onmogelijk blauwe water.


Inpakken en wegwezen: terug naar Bali

Wanneer we 's middags terug in onze homestay staan, gepakt en gezakt en met de taxi al voor de deur, probeert onze immer lachende gastheer ons schaamteloos een tweede keer te laten betalen voor de scooters. Er komt heel wat overredingskracht aan te pas, maar uiteindelijk primeert zijn onverschilligheid, en plots zonder glimlach wenst hij ons een fijne reis en keert hij ons de rug toe. Honeybee Homestay: waar je voor heel weinig geld heel weinig krijgt, en elke transactie moet vastleggen wil je niet bedrogen worden. Kom zeker eens naar Kuta! Maar overweeg toch maar een andere plek om te slapen.

De taxi brengt ons in een wip naar de luchthaven, en daar passeren we in een wip door de veiligheidscontrole. Niemand trekt zich iets aan van het blik chips of de halfvolle fles water in mijn handbagage, één man kijkt eens zijdelings naar mijn deo-spuitbus maar doet teken dat het oké is, en we zijn klaar voor onze volgende vlucht. Op naar Ubud in het hart van Bali, de laatste etappe van onze grote avontuurlijke huwelijksreis. Maar daarover lees je alles in het volgende reisverslag