11 oktober 2016

Rust en avontuur in het junglehart van Bali (Huwelijksreis etappe 8)


— zaterdag 30 juli 2016 —

De sprong naar Bali

Het is laat in de namiddag, en de zon is al aan het zakken naar de westelijke horizon wanneer ons vliegtuig zich losscheurt van het tarmac van Lombok International – de neus hoog in de lucht, de vleugels suizend in de wind. We klimmen snel, en onder ons vervagen de groene heuvels van Lombok tot een betoverend groengrijs, als bossen in de ochtendmist. Al na een paar minuten doemt een bleke streep op in de verte, een brede strook wit zand in de vorm van een halvemaan met een glinsterend blauw vlak erachter. We naderen, en het wordt duidelijk dat dit een van de stranden is waar we gisteren nog met de scooter heen zijn gereden. Het vliegtuig buigt af en volgt een eindje de kust, alsof ze speciaal voor ons de route nog eens vanuit de hoogte herhalen. Guling, Mawun, Semeti, en tot slot het toverachtige Selong Belanak, waar buffels het strand overstaken en surfers in de golven speelden. Het vliegtuig zwenkt opnieuw, zoekt de zee op en begint de jacht op de zon, die al bijna haar race naar de kim heeft voltooid. Wij zijn op achtervolgen aangewezen.



Amper een halfuur na ons vertrek zetten we de landing alweer in. De zon is verdwenen (de achtervolging gefaald), en als vanouds is de nacht in een oogwenk ingevallen. We landen zonder incidenten, stappen uit, pikken onze bagage op en slenteren op ons gemakje naar de aankomsthal. Deze keer geen schrik dat we door taxichauffeurs bedrogen gaan worden, want wij hebben privévervoer vandaag: het busje van ons hotel staat ons al op te wachten

Bali wordt de laatste stop op onze grote rondreis door Indonesië. En om die in stijl af te sluiten, heb ik maanden geleden al een hotelletje geboekt in het culturele hart van dit roemruchte eiland. Het plaatsje heet Ubud, maar daarover later meer — onze ontdekkingen vanavond zullen hoe dan ook beperkt blijven tot hotel en omgeving. Villa Awang Awang ligt niet in Ubud zelf, maar in een klein dorpje dat genesteld ligt op de kam tussen twee evenwijdige rivierkloven.

Eden in de jungle

Een groot woonhuis huisvest de receptie, de keuken, de wasruimte, en verblijf voor het personeel. Vanuit de tuin vertrekt een pad dat zich al snel vertakt naar de gastenverblijven: villa's klein en groot genesteld in het groen, vanwaar je schitterend uitzicht hebt over het dal. Maar ons verblijf ligt verder. We volgen een stel jonge kerels die met onze bagage aan de haal gaan, trapjes af, poortjes door, steeds dieper de flank van de kloof af. Tot we in de verte een lichtje zien opdoemen, dat allengs helderder wordt. We komen langs een pagodedaakje waaronder een tafel staat opgesteld, dalen een laatste reeks trapjes af en komen op een terras uit. Links ligt een klein privézwembad te lonken, met twee ligstoelen onder een parasol. Voor ons uit: de duisternis waaruit nachtelijke oerwoudgeluiden opstijgen. En rechts... 

Een geheel uit bamboe en glas opgetrokken visioen rijst op uit de wildernis, als een reusachtige golf die vlak voor het breken in bamboe is gevangen, het interieur badend in licht uit wel een dozijn sfeerlampen. Een enorm hemelbed behangen met een muskietennet is het pronkstuk, maar er is een salonnetje (uit bamboe), een prachtige toog-annex-gootsteen (uit bamboe en glas) en een stel weelderig gebeeldhouwde kasten in tropisch hardhout, die eender waar anders log en bombastisch zouden hebben geoogd, maar in dit luchtige interieur perfect op de plaats blijken. Dubbele deuren geven uit op een privébalkon dat uit de kloofwand naar voren steekt, en daar tegenover, achter een prachtig versierd deurtje, ligt de badkamer. Die is geheel uit natuurlijke materialen opgetrokken: een rotswand waaruit een douchekop naar voren komt, een wastafel, een prachtige, onregelmatig gevormde badkuip. Twee wanden bestaan uit niets dan muggengaas, en het plafond is matglas ondersteund door bamboe liggers. Het is het mooiste verblijf dat we op onze hele reis hebben gezien.


— zondag 31 juli 2016 —

Ubud, waar authenticiteit heeft plaatsgeruimd voor chaos

Na een verkwikkend ontbijt in de stralende zon (op het terrasje onder de pagode) laten we ons door de hotelshuttle naar het centrum van Ubud brengen. Het is een rit van amper een kwartiertje, langs rijstterrassen en diepe ravijnen, en een reusachtig beeld van Indra, de hindoe oorlogsgod, dat plompverloren midden op een kruispunt staat. We stappen uit en duiken de stad in. 

Ubud is al meer dan duizend jaar een belangrijk kunst- en cultuurcentrum op Bali. Het is eerder een groep aaneengegroeide dorpjes met daartussen rijstvelden dan een echte stad, al heeft het centrum tegenwoordig wel een echt kosmopolitische uitstraling gekregen. En dat bedoel ik niet per se positief. Ubud wordt geroemd om zijn tradities, en precies daardoor trekt het al sinds de koloniale tijd eerst kunstenaars, en in een latere golf ook meerwaardezoekers van allerlei slag aan. In de jaren zeventig kende het een ware boom toen het pardoes op de hippie trail kwam te liggen, en sindsdien is het aantal bezoekers alleen maar aan blijven zwellen. Tegenwoordig strijken er jaarlijks bijna 250.000 toeristen neer in het kleine stadje, en dat heeft het dan ook haast onherkenbaar veranderd. De hoofdstraat, ooit een plek van tempels en paleizen, is bijna geheel ingenomen door restaurants en winkeltjes, maar gelukkig is die 'toeristificatie' niet al te diep doorgedrongen. Wie bereid is een eindje te stappen, komt al snel in de rustiger wijken (of vroegere dorpskernen) terecht, waar het Ubud van de bestseller Eat Pray Love nog in te herkennen valt. Dat boek, en de gelijknamige film, hebben trouwens flink bijgedragen aan de toeristificatie.


Cathy en ik spenderen onze dag slenterend door de straatjes van Ubud. We bezoeken het paleis en de voornaamste tempels, maar komen al snel tot de conclusie dat de magie hier volledig weg is. We bezoeken ook de grote overdekte markt, waar we voor de zoveelste keer vaststellen dat verkopers hier wel eens opdringerig durven te zijn, maar nooit ofte nimmer onvriendelijk, laat staan agressief. Wees zelf beleefd, en de mensen zullen je met evenveel respect terug behandelen. We doen wat leuke aankopen voor thuis, en die avond trekken we naar de tempel Pura Puseh, waar we getuige zijn van een prachtige kecak-dansvoorstelling die de Ramayana voorstelt, gevolgd door een vuurdans door een man die in een diepe trance is verzonken.


— maandag 1 augustus 2016 —

Terug de scooters op, en naar het vulkanische noorden

Nu we Ubud zelf hebben verkend (en niet zo onder de indruk zijn als we op voorhand hadden gedacht) is de tijd gekomen om de omgeving te gaan ontdekken. We laten ons na het ontbijt opnieuw in het centrum afzetten en huren een stel scooters in een piepklein kantoortje in het toeristische hart. Deze keer controleren we wél eerst even of de lichten het doen, om verrassingen zoals op Lombok te vermijden. Gewapend met Google Maps trekken we brommend en pruttelend naar het noorden. Al snel leren we dat dit deel van Bali een gigantisch afhellend vlak is: in het zuiden de zee, in het noorden een boog aan vulkanen. Talloze riviertjes lopen langs het vlak omlaag en hebben zich met verloop van tijd ingesneden, zodat het tegenwoordig bestaat uit een opeenvolging van zacht afhellende, noord-zuid gerichte heuvelrichels. Die richels zijn ideaal om wegen aan te leggen, zoals die waarover we nu gezwind naar het noorden snorren.


Behulpzame sjacheraars

We zijn zo'n uurtje onderweg door het prachtige Balinese landschap wanneer plots een scooterrijder naast me komt rijden en teken doet om even aan de kant te gaan staan. Ik ben wat achterdochtig, maar hij ziet er vriendelijk genoeg uit, en dus volg ik hem de berm in met Cathy in mijn kielzog. Hij vertelt dat er zo'n 5 km verderop een politiecontrole is die vooral toeristen viseert. Het is niet de eerste keer dat we daarover horen (ze vinden altijd wel iets dat niet in orde is aan je scooter, en schrijven dan een fikse boete uit die mits wat onderhandelen kan herleid worden tot meer 'acceptabele' proporties), maar wel de eerste keer zo dichtbij. Het kan natuurlijk een verzinsel zijn, maar de kerel stelt enkel voor om hem te volgen naar een koffieplantage vlakbij, waar we een gratis rondleiding krijgen terwijl we wachten tot de politieblokkade wordt opgebroken. Gratis klinkt goed en het kan nooit kwaad te wachten, en dus stemmen we in. Wat volgt is een kopie van ons eerdere bezoek aan een plantage twee weken eerder, inclusief een lesje over andere planten (cacao, kaneel, kruidnagel etc) en een zielig civetkatje in een kooi.

Wel anders hier in Bhuana Asri Luwak Coffee is de gratis proefsessie aan het eind van het bezoek: acht kleine glaasjes met koffie en thee aangevuld met allerlei smaakjes, van gember tot vanille. Sommigen zijn best lekker, al kan je ze nauwelijks vergelijken met de brave bakjes troost van thuis. Uiteraard hebben ze ook een winkeltje, maar alles in bespottelijk duur hier, dus daar passen we voor.


In het proevershoekje (met uitzicht over een kloofdal gevuld met een koffieplantage) komen we ook twee Duitsers tegen: Henning en Fabian. We polsen toch maar even of zij met dezelfde smoes zijn binnengehaald als wij, maar dat blijkt niet het geval: ze waren wel op dezelfde wijze aangesproken, maar zonder melding te maken van een politiecontrole. Wat maakt dat die zowaar een beetje waarschijnlijker lijkt. Aangezien we allemaal onderweg zijn naar Gunung Batur besluiten we samen te rijden.

We zijn nog geen kwartier verder of er is alweer een man die ons waarschuwt voor politie, ditmaal amper 2 km verderop. Het kan een smoes zijn natuurlijk, maar het zou net zo goed om dezelfde blokkade kunnen gaan van eerder. Hij stelt voor om ons – geheel kosteloos – via een omweg naar de berg te brengen. We overleggen even, en besluiten dat zélfs als het een smoes is, we met ons vieren geen gevaar lopen bij deze ene kerel. En dus volgen we hem, de hoofdweg af en een reeks hobbelige paadjes op tussen koffieplantages en rijstterrassen. De hele tijd zit hij te grappen en te grollen om ons gerust te stellen, want er blijft natuurlijk een zekere achterdocht, maar uiteindelijk komen we mooi op de hoofdweg uit die over de rand van de krater loopt, precies waar we moesten zijn. Uiteraard komt er ook een commissietje bij kijken. Hij vertelt ons van een restaurant waar we tegen een bodemprijs een lunchbuffet kunnen krijgen. Hij werkt er zelf, dus hij kan nog wel een korting fiksen ook. Het restaurant blijkt te bestaan, én de prijs is inderdaad erg laag. Als dit een vorm van oplichterij is (we hebben tenslotte geen spoor van die politie gezien), dan toch eentje waar we niet armer van worden, want lunchen hadden we hoe dan ook willen doen.

De smaragdgroene caldera van Gunung Batur

Gunung Batur is een vulkaan van een type dat we al vaker hebben gezien: een enorme caldera met in het hart een nieuwe piek. Denk aan Bromo, Ijen, en Bratan eerder in onze reis. Net als bij de Bratan ligt hier ook een groot maanvormig meer aan de voet van de vulkaan (omringd door de klifrand van de oude caldera), en verder een kralenketting aan dorpjes die leven van de landbouw in de rijke, vulkanische bodem. Samen met Henning en Fabian dalen we in de caldera af, en suizen we over de prima wegen naar de rand van het meer. Daar ligt immers een heetwaterbron, maar eens we daar aankomen besluiten we toch maar voor het badderen te passen (Cathy heeft gisteravond immers haar teen verwond en we willen geen infectie riskeren!) en dus nemen we afscheid van Fabian en Henning en trekken we getweeën verder. We volgen de weg verder langs het meer, en rijden op ons dooie akkertje door de dorpjes, met de hoog oprijzende Batur traag roterend aan onze linkerzijde. De weg wordt allengs slechter, maar niet zo slecht dat onze noeste brommers het niet aankunnen. Op gegeven moment komen we bij een T-kruispunt waar de weg rechtdoor is afgezet, en dus slaan we rechtsaf, steil tegen de wand van de caldera op. We zigzaggen langs een twintigtal haarspeldbochten naar de kraterrand. Halfweg houden we halt in een prachtig hotel-annex-restaurantje waar we met zicht op de vulkaan van een drankje genieten, alvorens de rit verder te zetten.


Tempels in het oerwoud

De dag is al een eind gevorderd wanneer we weer op de kraterrand aankomen, maar onze trip zit er nog niet op! Een uur lang suizen over zachtjes dalende, perfect aangelegde wegen. We passeren dorpjes en stadjes, en heel veel weelderig groen. Onze scooters hebben er zin in en de naald van de kilometerteller helt aardig door naar rechts, hoewel we nauwelijks gas moeten geven. Een uurtje nadat we Batur hebben achtergelaten, slaan we af naar een kleiner weggetje, dat ons een paar minuten later bij een nieuwe tempel brengt. Alweer een tempel? hoor ik je denken. Jazeker. We zijn ze zelf onderhand wel wat beu gezien, maar deze schijnt heel mooi te zijn, en doordat-ie zo ver van Ubud ligt, wordt hij amper door toeristen bezocht. Dat belet niet dat we meteen na aankomst door verschillende vrouwen worden aangeklampt met de vraag of we toch zeker geen sarong willen kopen, want die zijn verplicht in de tempel. Gelukkig had de gids al vermeld dat dat zou gebeuren, én dat we een sarong kunnen lenen bij de ingang, gratis en voor niets.


Pura Kehen is inderdaad een heel mooie tempel, die erin slaagt om onze overdosis-geïnduceerde onverschilligheid toch een beetje te doorbreken. Hij ligt gedrapeerd over de flank van een tropisch begroeide heuvel en bestaat uiteraard uit een heleboel plateaus met daakjes boven, maar die zijn wel elke keer heel mooi gebeeldhouwd en het is er heel proper. We kuieren rond in het late namiddaglicht, en hebben de tempel bijna geheel voor onszelf. Wanneer we het wel zo'n beetje gezien hebben, trekken we terug naar Ubud, een rit van nog eens een uurtje. Feitelijk hadden we vandaag nog meer bezoeken gepland, maar we doen de dingen liever op ons gemakje dan haast-haast-haast. Gelukkig hebben we de scooters voor twee dagen gehuurd!

— dinsdag 2 augustus 2016 —

Pseudo-olifanten en chocola

Na een hemels ontbijt in onze jungle-villa klimmen we opnieuw de scooters op. Eerste stop vandaag is Goa Gajah (de olifantsgrot), een tempelcomplex uit de negende eeuw. De toegang tot de grot wordt bewaakt door tal van gebeeldhouwde demonen. De grootste daarvan is een enorme kop die met opengesperde muil over de toegang heen is gebouwd, alsof hij de bezoekers wil opslokken. Hij ziet er monsterachtig uit. Je moet weten dat er op Bali nooit olifanten hebben geleefd (op het handjevol na dat sinds de jaren '70 hierheen is gebracht ter vermaak van de toeristen). Vroeger moet men gedacht hebben dat een olifant er zo uitzag, en dat gaf de grot uiteindelijk haar naam. Binnen vind je een ruw uitgehakte, T-vormige ruimte, met aan één uiteinde een schrijn waar drie vormeloze stenen getooid met bloemenkransen en offerandes zijn opgesteld in een nis. Het ziet er tamelijk magertjes uit. Al snel staan we terug in de buitenlucht, waar de rest van de tempel zich uitspreidt: een hele collectie plateaus met daakjes natuurlijk, maar ook twee baden waar gelovigen zich konden reinigen alvorens het heiligdom te betreden.


Onze volgende stop ligt een eind bij Ubud vandaan. Big Tree Farms is een chocoladefabriek met een speciaal kantje. Het is gehuisvest in het grootste bamboegebouw ter wereld. chocolade én een wereldrecord, dat willen we wel zien. Wanneer we er een uur later aankomen, iets voor twaalven, worden we echter door een fronsende wacht staande gehouden. Het is lunchtijd, krijgen we te horen, kom anders na één uur nog eens terug. En dus laten we ons door een werknemer van het bedrijf naar een nabijgelegen restaurantje brengen, dat te midden de rijstvelden ligt. Umanyar blijkt niet alleen een restaurant te zijn, maar ook een plek waar aan agrotoerisme wordt gedaan. Het eten is er verrukkelijk en de omgeving prachtig. 

Wanneer de klok één uur slaat springen we weer op de scooter en rijden we terug naar de chocoladefabriek. Daar worden we opnieuw ontvangen door de bewaker, die ons ditmaal weet te vertellen dat het eigenlijk helemaal niet het chocoladeseizoen is, en er dus geen rondleidingen worden gegeven. dat had hij niet eerder kunnen vertellen zeker? Het vergt enige overredingskracht eer ze ons alsnog even binnen laten piepen. Een vriendelijke dame leidt ons rond en toont ons de verschillende stappen van het productieproces, van boon tot reep. We mogen geen foto's nemen van de apparatuur, behalve van de antieke maalmachine die ze ooit van een Zwitserse fabriek cadeau hebben gekregen. Het ding ziet er inderdaad oud uit, maar perfect onderhouden. De bovenverdieping is een grote open ruimte onder een torenhoog bamboedak waar maar één klein standje staat, een beetje verloren in een hoek. Daar wacht een tweede dame op ons bij een bamboe stootkar om ons wat staaltjes te laten proeven. De chocolade is hemels bitter, en helemaal niet zo zoet als ik had gevreesd. Helaas hebben ze geen voorraden meer, dus kunnen we niets kopen voor de thuisblijvers!


Jungle Book in 't echt

Eens terug op de brommers richten we onze neuzen naar het noorden. We trekken aan een gezapig tempo door de velden, en zodra we Ubud beginnen te naderen, passeren we dorpje na dorpje met elk zijn eigen kunstspecialiteit. Dat is waar deze regio tenslotte beroemd om is geworden. Ubud is in feite niets meer dan één van die dorpjes, dat allengs geweldig uit zijn voegen is gebarsten. We houden halt in Singakerta, dat bekend staat om zijn houtsculpturen, en snuisteren er een tijdje rond zonder iets te kopen. Daarop trekken we dwars door een geweldige verkeersopstopping (waar we vanuit wagens worden toegeroepen met "where you from?" en "what your name?") verder naar de zuidrand van Ubud zelf. Daar stappen we af bij een merkwaardig heiligdom: Sacred Monkey Forest Sanctuary. Dit is in feite een enorm netwerk aan tempeltjes en bruggen genesteld in een diepe kloof, omhuld door tropische vegetatie, en bewoond door duizenden makaken. De aapjes zijn zo gewend aan bezoekers dat ze knap arrogant kunnen zijn, soms zelfs agressief, maar zolang je alles wat eetbaar is maar goed weg stopt, hoef je je geen zorgen te maken. Het is er mooier dan ik had verwacht eigenlijk! Supertoeristisch natuurlijk, maar desondanks nog behoorlijk authentiek.


Reigers en rijstterrassen

Na het Monkey Forest brengen we nog even een bezoekje aan uitzichtspunt ten noorden van Ubud waar rond zonsondergang dagelijks duizenden witte reigers neerstrijken voor de nacht. Dit heette volgens de foldertjes heel indrukwekkend te zijn, maar is eigenlijk een beetje ontgoochelend. Maar dat is geen probleem, want wij hebben al heel wat indrukwekkends achter de rug! Zodra we weer in Ubud zelf zijn, zetten we onze scooters af en zoeken we een plekje om gezellig te gaan dineren. Eens we onze buikjes heerlijk rond hebben gegeten, laten we ons door de chauffeur van ons hotel oppikken en terugbrengen naar de hemelse oase van Villa Awang Awang.