12 september 2019

Japan 2019 - etappe 4: van de jungle (Nikko) naar de bergen (Takayama), en zo naar de kust (Kanazawa)


Dit is het vierde deel van onze rondreis door Japan. In deel 1 gingen we op verkenning in de omgeving van Mount Fuji, in deel 2 bezochten we Tokyo, de grootste stad op aarde, en in deel 3 doken we halsoverkop in de bossen, meren en watervallen rond het groene Nikko. Het was totnogtoe al een prachtige reis. Het vervolg lees je hieronder!


— 7 augustus 2019 —

Na onze derde en laatste nacht in Nikko worden we vanochtend wakker, en al snel merken we dat er iets aan het gebeuren is: het is nog steeds warm, maar niet meer zo broeierig als de afgelopen dagen. Zou het? Zou het weer aan het keren zijn? We pakken onze spullen samen, ontbijten beneden in de hostel en trekken de straat op. Eén huizenblok verderop staat onze nieuwe auto al op ons te wachten. Het dametje kent iets meer Engels dan de verhuurder van ons eerste wagentje, dus alles gaat vlot. Het is alweer een Toyota Roomy geworden, en daar zijn we best gelukkig mee! We rijden het blokje om, pikken onze bagage op, nemen afscheid van onze gastheren en gaan op pad.


Onze eerste stop ligt een tweetal uur rijden verderop. We rijden Nikko uit, en voegen al snel in op een perfect onderhouden tol-snelweg die ons helemaal terug naar de Kanto-vlakte brengt: een gebied groter dan Vlaanderen dat ingenesteld ligt tussen bergketens en de Stille Oceaan, en waar megasteden liggen zoals Yokohama en Tokyo. Onderweg zien we op de boordthermometer de temperatuur buiten klimmen tot een duizelingwekkende 41°C, maar wie kan dat deren, wij hebben airco! Pas een hele tijd later zien we in de verte nieuwe heuvels opdoemen. We verlaten de snelweg in de buurt van Takasaki, en ons makke karretje snort zich met gierende motor tegen de hellingen boven de stad op. Een piekfijne asfalten slingerweg dwars door de jungle lijkt op verschillende momenten zomaar te gaan ophouden, maar dan is er opeens een scherpe bocht, en jawel, voorbij die bocht ligt een nieuwe bergflank en het vervolg van de weg. De GPS zegt ons dat we halt moeten houden bij een handjevol toeristische winkeltjes op een verder verlaten jungle-helling. We stappen uit, en worden overvallen door het getsjirp van duizenden cicaden en de verpletterende hitte. Net op tijd, want onze lieve Sam heeft zich daarnet – pardon my French – geheel ondergescheten, en dat boeltje ruimen we liefst meteen weer op.

Eens de nodige reinigingswerkzaamheden zijn gebeurd, sluiten we de auto en beklimmen we een steile, kaarsrechte weg tussen het geboomte. Door het bladerdak zien we al snel een grote, logge schaduw opdoemen. We klimmen verder, benieuwd nu, en komen op een open plek. Nu zien we pas wat we kwamen opzoeken. We zijn bij een standbeeld aangekomen… van liefst 42 meter hoog. Een enorm gevaarte dat de godin van genade voorstelt: Kannon. Het is moeilijk te bevatten als je het op foto ziet, maar dat ding is gewoonweg gigantisch. We lopen er omheen, flink onder de indruk, en installeren ons vervolgens op een bankje in de schaduw. Met zicht op de kolossale tenen van het beeld smullen we zelf gekochte sushi en overheerlijke perzik (afgrijselijk duur trouwens, zoals het meeste fruit, maar we kunnen ons kleintje moeilijk drie weken op een fruitloos dieet zetten). We bezoeken nog gauw even de tempel vlakbij, en stappen dan terug naar de auto.


Onze Roomy is duidelijk niet voor steile hellingen gemaakt. Dat wisten we al van ons eerste Japanse auto-avontuur, maar ook nu wordt het weer duidelijk. 80 km/u is écht wel de limiet zodra er iets van helling bij komt kijken, zelfs op perfect aangelegde snelwegen. En wij trekken toch wel los dit nieuwe gebergte in zeker! Leuk feitje: de Japanners hebben in hun duizenden jaren geschiedenis nooit echt de moeite gedaan om het hooggebergte te verkennen, hoewel een groot deel van de Japanse eilanden uit bergen bestaat. Ze wisten al snel de vruchtbare valleien te koloniseren, en de bosrijke hoogvlaktes volgden weinig later, maar ze zijn schijnbaar nooit op het idee gekomen om de hele bergketen een naam te geven. Daarvoor was het wachten op de Engelse archeoloog William Gowland, eind negentiende eeuw, die naar analogie met zijn geliefde Europese bergketen dan maar met de term "Japanse Alpen" aan kwam zetten. En wegens gebrek aan beter is die naam blijven plakken. De Japanners hadden bovendien uiteraard al namen verzonnen voor alle bergen die zichtbaar waren vanuit het laagland en de valleien, maar de hogere, verderaf gelegen bergen waren een volslagen mysterie: waar ze lagen, hoe hoog ze waren... Uiteindelijk zouden ontdekkingsreizigers die gebieden pas in de jaren 1890 in kaart beginnen brengen. Tegenwoordig liggen in de valleien natuurlijk prima onderhouden auto- en spoorwegen, maar zelfs vandaag de dag zijn de hogere gebieden amper bewoond. En dat is beslist een zegen.

Onze tweede stop van de dag houden we een goeie twee uur later in Matsumoto, een stad zo groot als Gent gelegen in een langwerpige vlakte omringd door hoge bergen. In het centrum van de stad staat een joekel van een kasteel, met wortels helemaal in het begin van de zestiende eeuw. Wanneer wij er aankomen is het bezoekuur al voorbij, maar dat is geen ramp, want we hebben straks nog wel wat kilometertjes af te leggen, en met onze Sam kunnen we sowieso geen uren door een kasteel gaan lopen dolen. Het park eromheen is echter de ideale plek om even de beentjes te strekken. De zon zakt langzaam naar de gekartelde horizon, en nog voor we goed en wel weer in de auto zitten, gaat de hemel zich te buiten aan een overweldigende zonsondergang.


In de opkomende duisternis brommen we met ons karretje door kronkelende valleien. Er is geen straatverlichting, dus van de buitenwereld zien we niets, maar de buitelingen die de weg maakt leren ons dat we in wild gebied zijn. Boven ons is vaak maar een klein hoekje hemel te zien, de rest is inkten duisternis waar de onzichtbare bergen de sterren verhullen. Nu en dan duiken we een lange, kaarsrechte tunnel in die dwars door de onderbuik van een bergkam boort. Iets na achten zien we in de verte eindelijk weer wat licht verschijnen: we zijn in de vallei van Takayama aangekomen. Deze stad, ruwweg zo groot als Mechelen, is beroemd om zijn prachtig geconserveerde oude binnenstad. Wij zien voorlopig enkel een lichtvlek, maar die wordt allengs groter, en opeens verschijnen er weer straatlantaarns. Weinig later rijden we de rustige buitenwijken binnen, en voor je het weet komen we in het centrum, waar ons hotel voor vanavond ligt. We checken in, deponeren gauw onze rugzak met overnachtingsspullen in de kamer (zo moeten we niet met onze valiezen sleuren) en trekken te voet naar een restaurantje. Het is bijna negen uur intussen, we rammelen van de honger. Geleid door onze telefoon stappen we naar een restaurantje dat volgens Lonely Planet voortreffelijk is. Uiteraard, je raadt het al: bij aankomst blijkt dat vermaledijde ding toch wel nét gesloten zeker? Je hebt zo van die dagen. We besluiten eieren voor ons geld te kiezen en niet langer rond te dolen: we stappen het restaurantje ernaast binnen, een van de weinige die nog open zijn op dit uur. En dat blijkt geen vergissing. Het eten is er verrukkelijk. Met ons poep op de grond (en Sam dus in de wolken!) eten we tot we geen pap meer kunnen zeggen, en dan wandelen we door het wondermooie, slapende Takayama weer naar het hotel.


— 8 augustus 2019 —

Gisteren zei ik al dat Takayama bekend staat om zijn oeroude stadscentrum. Dat klink indrukwekkend, maar als je weet dat alles ouder dan 300 jaar hier bijna voorhistorisch wordt beschouwd (want aardbevingen, tsunamis en vulkaanuitbarstingen maken geregeld korte metten met houten gebouwen), valt dat wel mee. De stad is oud, dat is zeker, maar de "oude" tempels en paleizen erin hebben zelden meer dan een handjevol eeuwen op hun teller staan. Een willekeurig dorpskerkje bij ons doet het beter. Oud is dus relatief, maar het is er wel heel mooi en gezellig. Wij wandelen vanochtend door de rustige, prachtige straatjes op zoek naar een ontbijtplek, en komen zo langs twee ochtendmarktjes die elke dag opnieuw worden opgebouwd. Het eerste, Jinya, stelt niet veel voor, maar aan de rivier ligt de Miyagawa-ochtendmarkt, en die blijkt heel mooi. We snuisteren rond, proeven wat aan kraampjes, ontbijten in een klein cafeetje, en trekken terug naar het hotel. Want wij keren vandaag terug op onze schreden, langs dezelfde weg die we gisteravond in de diepe duisternis hebben genomen!


Een perfect onderhouden lint van asfalt krult en kronkelt zich een weg tegen de diepgroene jungle-flanken van de Japanse Alpen naar omhoog. Gisteren reden we hier ook, maar zagen we niets dan de diepe nacht. Nu komen we langs duizelingwekkende afgronden en rijden we door landschappen en vergezichten die ons met verstomming slaan. Een goed uur later houden we halt op een grotendeels uitgestorven parking in de wildernis. Alleen een strakgespannen kabel hoog boven het gebladerte geeft al een idee van waar we beland zijn: Shinhotaka Ropeway. Een kabelbaan die ons 800 meter hoger op de kam van het Hotake-gebergte af zal zetten. De bakjes hebben 2 verdiepingen, waarschijnlijk om zoveel mogelijk mensen aan het raampje te kunnen laten staan, want Japanners en hun fototoestellen... Ik moet natuurlijk niet veel zeggen, ik zeul mijn trouwe Canon ook overal mee naartoe. We betalen bij een loketje, schuiven heel eventjes aan, en mogen instappen.


Met een schok komt onze cabine in beweging. De draagarm davert onder wat wielen langs, en plots gaat de rammelsensatie over in een soepele glijvlucht. Schijnbaar moeiteloos stijgen we boven het weelderige geboomte op. We klimmen parallel aan de bergflank, hoger en hoger, tot de huisjes in het dal net zo klein lijken als die eergisteren in Tobu World Square. En dan pas komen we bij de eerste paal aan. Weer rammelt onze cabine eventjes als onze kabel tussen een reeks wielen doorloopt, en dan stijgen we boven een beboste schouder uit, en komt het dal aan de andere kant in zicht. Bossen en rotsflanken zo ver het oog reikt. En we zijn nog niet eens halverwege!

Wanneer we uiteindelijk bij het bovenstation aankomen, legt onze cabine met een amper voelbare bons aan bij de kade. De deuren gaan open, we stappen uit. De meeste Japanners blijven wat dralen bij de rommelkraampjes en de ongezellige wachtruimte-annex-stationsbistro, maar wij beklimmen meteen de trappen naar het uitzichtplatform. We stappen naar buiten in de volle zon, klaar om overvallen te worden door bulderende hitte… maar een fris, flakkerend windje danst in plaats daarvan om ons heen. Voor het eerst in weken staan we in de zon zonder te smelten. De magie van het hooggebergte. Oh, en het uitzicht is ook niet mis!


Eens weer beneden eten we een lekkere (maar ietwat bescheiden) lunch in de schaduw van de bomen, en vervolgens stappen we weer de auto in. Wat volgt is een van de mooiste bergritten ooit: eindeloze loofwouden die zich vastklampen aan de steilste, scherpste, hoogste klifwanden die je je kan inbeelden. We rijden langs diepblauwe, glinsterende stuwmeren, door nauwe, honderden meters diepe kloven, over bergpassen met uitzichten waar onze Alpen bij zouden verbleken. Trouwens, wij zouden dit landschap vol hutten en terrasjes en points-de-vue hebben gegooid, maar hier: niets. Gewoon de naakte, weelderige natuur. Dorpjes? Amper. Paden? Geen gezien. Dit land is wild, en wij zijn er enkel op doortocht, voorzichtig, om de goden van bos en rots en waterval niet te storen.


Rond zessen komen we aan bij ons volgende hotel. De kuststad Kanazawa is niet gigantisch (ruwweg zo groot als Antwerpen), maar wel uitzonderlijk goed gespaard gebleven van bombardementen tijdens WOII, anders dan de meeste andere steden hier in Japan. We trekken eerst en vooral met Sam naar het kasteelpark vlakbij, zodat zij ook eens lekker kan rond hossen. De zon gaat vlammend onder, de krekels in de bomen geven een geweldig concert, en pas wanneer het goed begint te schemeren trekken we, op suggestie van de app Foursquare, naar een klein restaurantje waar ze de beste vis zouden serveren. En wat blijkt: Foursquare heeft niet gelogen. We smullen met z'n drie dat het een lieve lust is. Onder dekking van de nacht sluipen we tot slot terug naar ons hotel, dwars door de wijk Nagamachi, waar nog steeds de prachtige huizen van de samurai te bewonderen zijn.



— 9 augustus 2019 —

Japanse hotelkamers zijn doorgaans bepaald niet groot, zeker niet in de steden, maar onze huidige kamer is een balzaal. We hebben weliswaar twee eenpersoonsbedden, maar dat is voor twee nachten geen ramp. Sams bedje kan veilig uit de weg staan, er is ruim voldoende plek voor onze koffers, er is een grote badkamer (eigenlijk één grote natte cel waar je je gewoon op de vloer doucht, met naast je nog een volledig bad) én een aparte ruimte waar je je toilet kan maken... kortom, zonder een goed plannetje kan je er bijna verloren lopen. Oh, en het hotel biedt ook nog eens een publiek bad, voor wie daar van houdt. Heerlijk!

Ik moet jullie echter wat vertellen. Vandaag wordt niet mijn beste dag. Dat wil zeggen: ik heb hem intussen omgedoopt tot PPP: Pieters Pittige Pechdag. De reden daarvan wordt wel duidelijk. De ochtend begint echter goed genoeg. Hotel Intergate biedt namelijk een verrukkelijk ontbijt (eerste keer een "normaal" ontbijtbuffet!!), en meteen daarna trekken we de straat op. Het is alweer bloedheet. Deze hele reis is het nog geen ene keer onder de 20° geweest, ook niet 's nachts. We hebben één keer (tijdens een onweer onderweg naar Takayama) de temperatuur een spectaculaire val zien maken van 41° naar 21°, om vervolgens weer naar 36° te klimmen, en eergisteren boven op de berg was het (volgens die kerel met zijn bordje althans) 20°, maar verder zaten we altijd een flink eind boven de 30°. Vandaag voorspellen ze 33° overdag, en dan hemels afkoelen tot 28° 's nachts... Juist. Bakken en braden.

We trekken te voet door kleine steegjes naar Omicho, een marktje dat wat wegheeft van Tsukiji in Tokyo. Alleen is deze markt volledig overdekt met veelkleurige glazen panelen (hemels!). Bij elke in- en uitgang staan bovendien grote blokken ijs op een ijzeren tafeltje, zodat je je daar even bij kan afkoelen. Vis, vis en nog eens vis verkopen ze hier, maar ook fruit, groenten, kleding, boeken, juwelen, prullaria (de laatste twee vaak onmogelijk van elkaar te onderscheiden), en ga zo maar door. Het is er een levendige, maar niet-luidruchtige bedoening. In Indonesië zouden de verkopers vrolijk aan het roepen zijn geweest, om het luidst, om elkaar toch maar te overtroeven, maar niet zo in Japan, hier zijn ze vriendelijk maar gereserveerd.


Na de markt duiken we weer de zinderend hete straten in, en dat is waar PPP begint. Loerend naar mijn kaartje mis ik onder het wandelen een afstapje, en het scheelt geen haar of ik had plat op mijn buik gelegen. Nog geen tien tellen later, ik ben nog aan 't bekomen, krijg ik opeens een dikke mot bovenop mijn kop: ik ben knal tegen een houten dakrand gelopen (idiote minuscule Japanners ook!!). Voor ik het weet zit ik op mijn kont op straat, misselijk en gedesoriënteerd over mijn schedel te wrijven. Maar geen zorg, ik heb een kop van beton, dus er zit geeneens een deukje in. Ik zal wel nog een kwartier met een bonzende scalp rond lopen, en Cathy maar lachen…


Eenmaal bekomen slenteren we kleine straatjes in, bezoeken we een jinja, waar we tot de ontdekking komen dat ik een drinkflesje voor Sam ben vergeten pakken. Het houdt maar niet op. Gelukkig hebben we wel nog een klein sapzakje waar we water in kunnen gieten, en Sam vindt dat zowaar nog de max ook, dus de ramp is beperkt.

We steken via een grote brug de Asano-rivier over, slaan prompt rechtsaf, en duiken Higashiyama in… Het oude geisha-district! Hier is het dat de hoge heren van weleer "gezelschap" kwamen opzoeken. Nauwe straatjes met houten huisjes, de ramen bedekt met houten latjes en rijstpapier om nieuwsgierige ogen te weren. Elk huisje zijn eigen lampion die de naam van het etablissement draagt. Kleine pleintjes onder de schaduw van bomen, theehuizen, blinde muren die lusthoven omgrenzen. Veel van de huisjes zijn tegenwoordig winkeltjes van traditionele Japanse lekkernijen geworden, al is de sfeer van gnuivende geniepigheid gebleven. Ik buk me voorzichtig onder dakjes door, loer om hoeken, want PPP lijkt nog niet uitgedeemsterd. Misschien heb ik ergens de voorbije dagen een kleine godheid op de tenen getrapt? Ik ben in elk geval op mijn hoede.


Zonder kleerscheuren komen we weer uit het geisha-district tevoorschijn, en onder religieuze gezang uit de boeddhistische tempels op de nabijgelegen beboste heuvel lopen we de moderne stad weer in. Geen drukke straten, wel beschaduwde steegjes en slaperige buitenwijken, op naar het Kanazawa-kasteelpark. De hitte is intussen absurd geworden, het verbaast me dat onze schoenzolen nog niet aan het asfalt blijven plakken. Net vandaag hebben we besloten om de buggy nog eens boven te halen ipv de buikdrager. Zwoegen en zweten. We beklimmen een steil straatje vol winkeltjes, kruisen een brede stenen brug met karmijnrode leuningen over een onverwachte afgrond, en wandelen onder een wijd openstaande poort met het typische zwierige pagodedak: de buitenste verdedigingspoort van wat ooit de onneembare vesting van Kanazawa was. Voorbij de poort ligt een brede gang, een smal plein eigenlijk, omringd door hoge spierwitte muren. De gang neemt een bocht, en via een tweede majestueuze poort komen we op de buitenhof. Ooit het toneel van militair vertoon, nu een park met ruime grasvelden, lommerrijke bomen, brede paden. En aan de overkant: weer een joekel van een muur bekroond met een langwerpig raamloos gebouw (ooit het kruitmagazijn), en nog meer poorten. We klimmen door schijnbaar wilde bossen die natuurlijk heel precies in vorm zijn gesculpteerd, een hoekige heuvel op die de fundamenten van de oorspronkelijke donjon blijken te zijn. Uitzichtpunten te over! Uiteindelijk dalen we aan de stadskant weer af, we sluipen als ninja's door een gangetje onder een torenhoge muur, doorkruisen nog een bosje en komen pardoes bij de voet van de citadel uit. In een prachtige vijvertuin, zomaar gratis toegankelijk (zoals al de rest) houden we halt onder een piepklein prieeltje, waar Sam watermeloen smult en wij uitpuffen van de trektocht. Een buggy door grind zeulen is zwaar werk! Eventjes Sams luier verwisselen, denken we, en dan ontdekken we dat we wel luiers, maar geen vochtige doekjes mee hebben. Mijn schuld natuurlijk. Ik zweer het, een of andere kami is met mijn geheugen aan het rommelen vandaag!


Onderweg terug naar het hotel komen we nog langs een prachtige jinja (waar ik vertwijfeld probeer mijn wraakzuchtige godheid op een dwaalspoor te zetten), en dan is het op naar de kamer voor een snelle opfrisbeurt en een garderobewissel. We springen de auto in (hemelse airco!) want de volgende stop ligt een eindje bij de stad vandaan. Wij gaan naar het strand. En niet zomaar een!

Een uurtje bij ons hotel vandaan ligt een afrit van de autosnelweg middenin de duinen. Onderweg erheen krijgen we al glimpen van de Japanse Zee te zien, wat strand ook, maar we houden onze meningen nog zuinigjes voor onszelf. We draaien de snelweg af, komen snorrend tot stilstand. Om ons heen groene bossen, een kalme weg, en het verre geruis van de branding. Ik stuur Cathy een straat in die zich door de grazige duinen kronkelt, dan een weggetje op dat (heel raar voor Japan) vol zand ligt. Strandzand? Kan dat?

Jawel. Deze weg leidt niet naar een dijk vol toeristenwinkeltjes, lelijke flatgebouwen en volgepakte terrassen. Hij leidt recht naar de zee zelf. Chirihama Beach is één van een handvol plekken op aarde waar je met de wagen het strand op kan, omdat het zand hier hoekig is en heel stabiel. We draaien de laatste zanderige bocht om, en opeens waaiert de zee voor ons open: een eindeloze sprankelend blauwe vlakte die de helft van onze horizon inneemt. Witte golven breken enkele meters verderop, en likken met het geduld van eonen aan de Japanse landmassa. De andere helft van de horizon? Grazige duinen zover het oog reikt, glinsterend in de zon. En tussen zee en duinen ligt een smalle strook beige zand met een handjevol andere auto's. We draaien de raampjes open, en met wapperende haren zoeken we een plekje zover mogelijk bij de andere bezoekers vandaan. Daar parkeren we de auto, we halen de handdoeken boven, en nestelen ons goed ingesmeerd op het strand. Hemelse rust. En Sam? Die ligt als een gelukkige boeddha te slapen.



Op het strand vul ik de tijd met een boek. Dat wil zeggen, een e-book op mijn pas gekochte e-reader. Bij dit felle licht doet-ie het voortreffelijk, en zonder ook maar een spatje batterij te verbruiken. Een modern wonder van 30 jaar oude techniek. De hele namiddag zal ik bezorgd van links naar rechts zitten loeren, beducht voor plotse vloedgolven die met ons hebben en houden aan de haal gaan, of zeemeeuwen met slechte bedoelingen, of boeven die onze wijd openstaande auto willen leegroven (waar Sam, uit de zon en in een heerlijk zeewindje, nog steeds ligt te knorren) maar er gebeurt… niks. Ik vind het vreselijk verdacht.

Wanneer uiteindelijk de zon daalt en het tijd is om in te pakken, leg ik telefoon en e-reader even op het dak van de auto, ik stop alle spullen weg, spoel zoveel mogelijk zand van mijn voeten, pak mijn telefoon van het dak en sla de deur toe. Ja, je hebt vast al door wat er gebeurd is… Maar wij nog niet, dat komt zo. We vertrekken uitgelaten, de zeewind in ons gezicht. De zon straalt, Sam slaapt nog steeds (ze is gewend om met zeegeluiden in slaap te vallen, misschien daardoor?), alles is perfect. We draaien het strand af, een rustig weggetje op, de oprit naar de snelweg, en hop, terug naar Kanazawa. En dan gebeurt het. Op het dak klinkt een *boenk*, en de stilte. Stiller dan eerst, alsof er daarvoor iets onopgemerkt had liggen rammelen. Ik besef meteen wat er gebeurd is. We draaien de eerste parking op, en de nerveuze zoektocht kan beginnen. Voorin, achterin, onder de stoelen: nergens is mijn mooie nieuwe coole e-reader te vinden. In de koffers, in de rugzak? Niks. De toverachtige sfeer van zo-even is natuurlijk ook spoorloos. We keren op onze schreden terug, opnieuw naar dat stukje snelweg, maar niks te zien. We doen zelfs volledig het strand opnieuw, dit keer in mineur, maar zonder succes. Uiteindelijk geven we het op. We keren terug, en ik besef, onder de rit naar Kanazawa dat ik twee dingen kwijt ben: mijn e-reader, en het dreigende gevoel van een godheid belust op wraak. Dat laatste is alvast een opluchting. Ik ben allang blij dat het mijn camera niet is. Of mijn portefeuille, want dat had net zo goed gekund. Je hebt je wraak gehad, godheid, laat me met rust! Vade retro, Satanas.

En zo eindigen we de dag ietwat minder uitgelaten, maar weer wat dichter bij elkaar. Want Cathy heeft zich heel erg ingehouden, en ik heb maar een handjevol "hoe dom was dat!" moeten verteren. Ik heb er meer verdiend. Eens bij het hotel halen we de laatste spullen uit de wagen, dumpen ze in het hotel, en trekken naar de Toyota-verhuurder bij het station. Tijd voor afscheid van onze trouwe, belachelijke, maar echt wel ruime Roomy. Hij heeft ons goed gediend! We nemen de bus terug, en eten iets in een ramen-restaurant aan de rand van de samurai-wijk. Sam slurpt zich te pletter als een echte Japanner en geeft ons het nakijken.

En zo eindigt etappe 4 van onze rondreis door Japan! In de volgende etappe bezoeken we de prachtige, oeroude keizerstad Kyoto. Maar daarover binnenkort meer!

0 comments:

Een reactie posten

Een opmerking bij deze post? Laat het me weten!